1 - 2 Aanhef en zegenwens
1 Simon Petrus, slaaf en apostel van Jezus Christus, aan hen die een even kostbaar geloof als wij verkregen hebben door [de] gerechtigheid van onze God en Heiland Jezus Christus: 2 genade en vrede zij u vermenigvuldigd in [de] kennis van God en van Jezus, onze Heer.
V1. De brief is door Petrus geschreven. Hij is de afzender. Anders dan in zijn eerste brief noemt hij zichzelf hier “Simon Petrus”. ‘Simon’ is de naam die zijn ouders hem hebben gegeven. Het is, kun je zeggen, zijn oude naam. De Heer Jezus heeft hem zijn nieuwe naam ‘Petrus’ gegeven (Jh 1:43; Mt 10:2; 16:18). Dat Petrus zich als afzender met zijn dubbele naam voorstelt, is opmerkelijk. Het zegt, denk ik, veel van zijn geestelijke gezindheid. Hij is aan het einde van zijn leven. Hij weet wie hij in Christus is. Toch is hij zijn oorsprong niet vergeten.
Verderop, in vers 9, herinnert hij zijn lezers eraan dat wie vergeet wat hij vroeger was, blind en kortzichtig is. Hoe langer iemand met de Heer zijn weg gaat, des te meer zal hij de Heer Jezus leren kennen, maar des te meer ook zal hij inzien wie hij zelf van nature is. Het zal het besef van de genade er alleen maar groter door maken. Door zich als Simon voor te stellen zegt hij tegen zijn lezers dat hij niet beter is dan zij. Door zich daarnaast als Petrus voor te stellen zegt hij dat hij tot hen spreekt als een broeder onder de broeders.
Hij komt namens een Ander, namens “Jezus Christus”. Van Hem is hij een “slaaf”. Wat hij te zeggen heeft, zegt hij omdat de Heer Jezus hem dat opdraagt. Hij is volledig aan Zijn gezag onderworpen. Dat is geen last, maar een lust. Hij noemt zichzelf graag zo. Er is toch niets mooiers dan een slaaf te zijn van Hem Die jou heeft verlost uit de macht van de zonde en bevrijd heeft van de dood en het oordeel daarna (Hb 9:27)?
Petrus is echter niet alleen slaaf, hij is ook “apostel”. Dit betekent dat hij met gezag spreekt. Hij komt niet alleen omdat hij een slaaf is, maar hij komt ook met het gezag van de Heer Jezus en spreekt in Zijn Naam. Wat hij heeft te zeggen, is hem door de Heer Jezus opgelegd en dat geeft hij door met het gezag van zijn Zender. Uiteindelijk spreekt dan ook niet Petrus tot je, maar de Heer Jezus. Dat zal je ervoor bewaren deze brief als een menselijk geschrift te lezen en je onder de indruk brengen van de kracht van God die uit deze brief spreekt.
Petrus adresseert zijn brief “aan hen die een even kostbaar geloof als wij verkregen hebben”. Hij vermeldt daarbij dat hij en zij dat te danken hebben aan “[de] gerechtigheid van onze God en Heiland Jezus Christus”. Het geloof is kostbaar, het is van bijzondere waarde. Het gaat hier niet zozeer erom dat je gelooft, het feit dat je gelooft, je persoonlijk geloof, maar meer om wat je gelooft, om het hele geloofsgoed, alles wat het geloof inhoudt. Wat het geloof inhoudt, zijn alle zegeningen die je in Christus zijn gegeven. Die zegeningen zijn niet slechts het deel van een elite, een speciale groep van bevoorrechte gelovigen, maar ze zijn het deel van alle gelovigen.
Petrus richt zich wel speciaal tot de Joden. Zij zijn opgevoed met de gedachte dat eigen gerechtigheid, het voldoen aan de wet, de zegen geeft van alles wat God beloofd heeft. Daartoe hadden ze zich als volk verplicht bij de berg Sinaï (Ex 19:8). Maar op die basis hebben ze door hun ongehoorzaamheid en de verwerping van de Heer Jezus de zegen en elk recht daarop voorgoed verspeeld. Die zegen is nu alleen te krijgen door geloof in de verworpen en verheerlijkte Heer. In wat Christus heeft gedaan, is voor God de basis gelegd om al de beloofde zegen toch te geven aan ieder die gelooft.
Het is Zijn gerechtigheid, dat wil zeggen Zijn rechtvaardig handelen, naar aanleiding van het werk van Zijn Zoon om ieder die in de Zoon gelooft deel te laten krijgen aan de kostbaarheid van het hele geloofsgoed. Daarom spreekt Petrus over de “gerechtigheid” van onze God en Heiland Jezus Christus. Tevens mag je bij “de gerechtigheid van onze God” eraan denken dat God trouw is aan de beloften die Hij aan de vaderen van Israël heeft gedaan. In Zijn gerechtigheid zal Hij alle beloften vervullen.
Doordat Petrus spreekt over “onze God en Heiland Jezus Christus”, zie je dat God en de Heiland Jezus Christus één Persoon zijn (vgl. Tt 2:13). De naam ‘Heiland’ verbindt dit vers met het Oude Testament, dat zij, aan wie Petrus schrijft, zo goed kennen. Zo noemt God Zich in Jesaja 45 ‘Heiland’ (Js 45:15). Dat doet Hij met het oog op het naderende einde van Israël. Een Heiland of Verlosser is nodig als het einde van het bestaan van een volk of een mens in zicht komt. Daarom past deze naam in deze brief, waarin we lezen over het einde van al het geschapene (vgl. Lk 1:47; 1Tm 2:3; 4:10; Tt 1:3; 2:10; 3:4; Jd 1:25). Deze naam laat ook zien dat de Heer Jezus zowel Heiland als Jahweh – in de HSV vertaald met HEERE – van het Oude Testament is.
Als Hij dan ook door Petrus aan zijn lezers als de oorsprong van het kostbare geloof wordt voorgesteld, herinnert het hen eveneens aan de trouw van de God van Israël, Die aan Zijn volk dit geloof verleent. Dit geloof is nu niet meer verbonden met Gods aardse volk, maar met Gods hemelse volk, waarin we de dingen vinden die God geeft. In het christendom zijn ze als waarheden geopenbaard. Het is een grote genade dat te mogen zien.
V2. Petrus besluit zijn inleidende woorden met zijn lezers “genade en vrede” toe te wensen. Hij doet dat echter op een indringende manier. Hij is zich ervan bewust, en wil zijn lezers daarvan ook doordringen, dat er zwaar weer op komst is voor hen die leven in geloof. Terwijl grote gevaren zich aandienen en de dreiging ervan toeneemt (Mt 24:12), weet hij van een evenzeer toenemende genade en vrede. De dreiging kan niet zo groot zijn, of de genade en vrede nemen nog meer toe (vgl. Rm 5:20b).
Daarom spreekt Petrus over een ‘vermenigvuldiging’ van genade en vrede. Hij wil dat jij je steeds meer bewust wordt van de genade die jou ter beschikking staat om je leven in deze eindtijd te leven. Je hoeft er niet op eigen kracht en met eigen middelen doorheen te gaan. Dat red je ook niet. Vertrouw je toe aan de genade van God. Je hebt Hem toch leren kennen als “de God van alle genade” (1Pt 5:10)? Je zult dan ook in toenemende mate met vrede in je hart door de moeilijkste omstandigheden heen kunnen gaan.
Petrus verbindt aan deze zegenwens “[de] kennis van God en van Jezus, onze Heer”. Hier heb je de vaste grond om de vervulling van de wens van Petrus te ervaren. Door je persoonlijke omgang met God en de Heer Jezus zul je Hen steeds beter leren kennen. Die kennis doe je op door Gods Woord te lezen en te bestuderen. Daar ben je nu mee bezig en dat is een goede zaak.
In de Bijbel maken God en de Heer Jezus Hun plannen bekend. Als je daarvan op de hoogte bent, zul je niet snel in verwarring en vertwijfeling raken. De Heilige Geest zal je bij het lezen van Gods Woord alles laten zien wat God met de Heer Jezus van plan is. Christus is het Middelpunt van al Gods gedachten. Als jouw gedachten gericht worden op datzelfde Middelpunt, zul je daarin de steun en het voedsel voor je geloof vinden. Je geloof zal zich in die kennis steeds verder ontwikkelen en uitbreiden. Zo komt de vermenigvuldiging tot stand die Petrus je namens Jezus Christus toewenst.
Lees nog eens 2 Petrus 1:1-2.
Verwerking: Welke bemoedigingen bevatten deze verzen?
3 - 7 Goddelijke natuur en geestelijke groei
3 Zijn Goddelijke kracht heeft ons immers alles geschonken betreffende [het] leven en [de] Godsvrucht door de kennis van Hem Die ons heeft geroepen door <Zijn eigen> heerlijkheid en deugd, 4 waardoor Hij ons de kostbare en zeer grote beloften geschonken heeft, opdat u daardoor deelgenoten van [de] Goddelijke natuur zou worden, ontkomen aan het verderf dat door [de] begeerte in de wereld is. 5 Voegt om deze reden echter ook, met inbreng van alle ijver, bij uw geloof de deugd, en bij de deugd de kennis, 6 en bij de kennis de zelfbeheersing, en bij de zelfbeheersing de volharding, en bij de volharding de Godsvrucht, 7 en bij de Godsvrucht de broederliefde, en bij de broederliefde de liefde.
V3. Alles wat je hebt gekregen en wat samengevat is in de uitdrukking “kostbaar geloof” (vers 1), is je geschonken door “Goddelijke kracht”. Je hebt er zelf geen enkele bijdrage aan geleverd en er ook niet het geringste voor betaald. Wat je hebt gekregen, is je echt “geschonken”. Het is alles een genadegave van God.
Wat heb je zoal gekregen? Hij heeft je bevrijd uit de macht van de zonde en je de vergeving van je zonden gegeven. Hij heeft je de vrije toegang tot het heiligdom, in Zijn tegenwoordigheid, gegeven. Je mag daar komen om Hem te aanbidden en Zijn hulp te vragen. Hij heeft je de Heilige Geest en Zijn Woord gegeven. Hij heeft je een erfenis in het vooruitzicht gesteld. Dit zijn zomaar een paar zegeningen die jouw deel zijn omdat Hij die heeft gegeven.
Niemand heeft Hem dat kunnen verhinderen. Alles wat God jou door Zijn kracht gegeven heeft, is volkomen geschikt om jou het leven te laten leven dat alleen de moeite waard is om te leven. Dat is een leven tot Zijn eer, een leven in heiligheid en toewijding aan Hem. Het is een leven dat helemaal op God gericht is, een leven dat ware Godsvrucht laat zien, een leven in heilig respect voor Hem dat Hij waardeert en waarin Hij Zijn vreugde vindt.
Je kunt alleen leven tot Zijn eer naar de mate dat je kennis hebt van Hem Die jou heeft geroepen. Gods kracht wordt niet zichtbaar in jouw leven door tekenen en wonderen die jij zou kunnen verrichten, maar door jouw handelen in overeenstemming met de kennis die jij van Hem hebt. Wat weet jij van Hem? Je weet van Hem wat je van Hem hebt gezien. Daarbij is van belang hoe jij Hem hebt leren kennen, je eerste ontmoeting met Hem. Hij staat aan het begin van jouw leven als gelovige. Je bent tot Hem gekomen omdat Hij je heeft geroepen.
En hoe heeft Hij je geroepen? Hier staat het: “Door <Zijn eigen> heerlijkheid en deugd.” Je leefde in je zonden en kon jezelf niet redden. Toen toonde God Zich in Zijn “heerlijkheid” aan jou. Daarvan ging zo’n kracht uit, dat je als het ware naar Hem toegetrokken werd. Een dergelijke ervaring heeft Abraham gehad. Hij zag de God van de heerlijkheid en verliet de afgodische omgeving waar hij was (Jz 24:2-3; Hd 7:2). Ook Paulus is door die heerlijkheid volkomen van koers veranderd (Hd 22:6-11). Het kan niet anders of je moet iets van Gods heerlijkheid hebben gezien, want anders geef je de wereld niet prijs.
“Deugd” spreekt hier van uitnemendheid, iets dat alles te boven gaat. God bezit een heerlijkheid en uitnemendheid waar elke aardse heerlijkheid en uitnemendheid volkomen bij verbleekt. Met ‘deugd’ is ook de kracht van je roeping verbonden. Wie de heerlijkheid en uitnemendheid van God ziet, als daar de ogen voor geopend zijn, ervaart een onweerstaanbare aantrekkingskracht.
V4. Door Zijn heerlijkheid en uitnemendheid heeft Hij jou “kostbare … beloften geschonken”, dat zijn beloften die van grote waarde zijn. Het zijn ook “zeer grote” beloften. Het zijn al die beloften die in Christus “ja” en “amen” zijn (2Ko 1:20). Zo heb je de Heilige Geest ontvangen als onderpand van de belofte dat je de erfenis zult krijgen (Gl 3:14; Ef 1:13-14). Een andere belofte is dat je nu al het eeuwige leven mag bezitten, terwijl het volle genot ervan je zal worden gegeven als je in het Vaderhuis bent (Tt 1:2; 1Jh 2:25; Jh 17:3). Zijn dat geen “kostbare en zeer grote beloften”? Neem, voordat je verdergaat, maar eerst tijd om de Vader ervoor te danken.
Al die beloften waarvoor je zojuist hebt gedankt, laten zien dat je deelgenoot bent van de Goddelijke natuur. Zonder het bezit van de natuur van God, dat wil zeggen zonder leven uit God, zou je die beloften niet bezitten en ze ook niet in gemeenschap met God kunnen genieten.
Wat vormt het bezit van de Goddelijke natuur en wat je daardoor in staat bent te genieten, een enorm contrast met het leven dat je vroeger leefde. Alles waar vroeger je begeerten naar uitgingen, was verbonden met de wereld en met het verderf. Je begeerten werden gevoed door de wereld en hadden niet anders dan verderf tot gevolg. Het was allemaal even smerig en onrein en alleen gericht op de bevrediging van je eigen lusten. Wat je jezelf en anderen en bovenal God ermee aandeed, interesseerde je niet. Dat je daardoor het eeuwig oordeel tegemoet snelde, maakte je niets uit. Nu ben je aan dit alles ontkomen. Je bent het ontvlucht en door de Goddelijke kracht buiten het bereik ervan gebracht. Ook dit is iets om Hem voor te danken.
V5. Behalve een reden om Hem eeuwig voor te danken is het ook een aansporing je in te zetten om in alle dingen Gods eer te zoeken. Wat Zijn Goddelijke kracht je heeft gegeven, moet je ijverig maken in het gebruik ervan. Als je zou menen dat het allemaal wel goed zit, zou dat het bewijs zijn dat je geen deelgenoot bent van de Goddelijke natuur. Juist het bezit van de Goddelijke natuur zal je doen beseffen dat je leeft in een wereld die erop uit is om je getuigenis in de kiem te smoren. Iemand die echt deelgenoot is van de Goddelijke natuur die hem door de Goddelijke kracht geschonken is, zal ernaar verlangen alles te doen wat God verheerlijkt Die hem zo rijk heeft gezegend. Hij zal zich daar optimaal voor inzetten.
Petrus laat vervolgens de zeven fasen zien die het geloof tot een optimale werking brengen. “Geloof” is het geloof in de Goddelijke kracht en in de heerlijkheid van Christus die geopenbaard zal worden. Dat is geen dogma, geen leerstelling, maar de realiteit waar het om draait. In dat geloofsvertrouwen gaan we onze weg. Dat geloofsvertrouwen moet zich verdiepen.
1. Vol ijver moet daarom, “om die reden”, bij het geloof, dat is je vertrouwen op God, “de deugd” worden gevoegd. Als er echt geloof is, ontkomen we er niet aan dat het geloofsvertrouwen op de proef gesteld zal worden. Daar schrikken we niet van, integendeel, dat is alleen maar een aanleiding om juist dan ‘deugd’, dat is geestelijke moed en kracht, te laten zien. De moeilijkheden zullen overwonnen worden in plaats van toe te geven aan de druk om het geloof prijs te geven.
2. De moeilijkheden zullen je uitdrijven naar God. Je zult de gemeenschap met Hem zoeken en beleven en zo meer kennis van Hem opdoen. Daarom volgt “kennis” op het laten zien van geestelijke kracht. Als er geen kennis wordt toegevoegd, worden beproevingen alleen maar emotionele gebeurtenissen, waarbij het gevaar groot is om ermee te gaan pronken.
Deugd, of moed en kracht, kan alleen goed functioneren als er kennis is van Gods bedoeling met de geloofsbeproeving. Door het groeien in de kennis van Gods wil zal de geestelijke energie op de juiste wijze door je worden gebruikt. Kennis wordt zo een gids voor je wandel. Het brengt je tot een diepere bekendheid met God die in je hart werkt en in je wandel gezien wordt. Het bewaart je voor dwalingen.
3. V6. De kennis moet op de juiste wijze functioneren. Bij de kennis moet je daarom “de zelfbeheersing” voegen. Je kunt groeien in de kennis van God, je kunt steeds meer van Hem en Zijn plannen te weten komen, maar de zaak is vervolgens dat je op de juiste wijze van die kennis gebruikmaakt.
Het is niet de bedoeling dat je met al je verworven kennis meent dat je God ongeremd moet dienen en daarvoor overal aanleidingen ziet. Echte kennis zal je hart op Christus richten. Hij deed altijd volmaakt trouw de wil van God en dat deed Hij in volmaakte rust. Nooit liet Hij Zich opjagen of tot een overijld handelen brengen. Zijn leven werd geleid door de kennis van Gods wil.
4. Als je zo de wil van God wilt doen, zul je te maken krijgen met de tegenstand van de wereld. Daar had de Heer Jezus ook mee te maken, maar Hij liet Zich niet van het pad van gehoorzaamheid aan Zijn God afbrengen. Hij ging volhardend verder. Dat is voor jou hetzelfde. Daarom moet je aan de zelfbeheersing “de volharding” toevoegen. Dat er zelfbeheersing en volharding van je worden gevraagd, wil zeggen dat je een oude natuur hebt en in een omgeving leeft die je van God en Zijn dingen af willen trekken.
5. Je moet wel volharden in de goede dingen en je moet volharding wel op de goede manier in praktijk brengen. Je zou gemakkelijk kunnen volharden in nutteloze dingen. Daarom moet je “de Godsvrucht” eraan toevoegen. Godsvrucht is het bewust leven in de tegenwoordigheid van God. Daaruit vloeit als het ware automatisch het volgende aspect voort.
6. V7. Als die Godsvrucht er is, als je hart zo in gemeenschap is met God, is “broederliefde” geen zware opgave. Het is dan niet moeilijk allen lief te hebben die deelgenoten zijn van dezelfde Goddelijke natuur. Je zult je broeders en zusters liefhebben met een liefde die zal toenemen naarmate je meer in gemeenschap bent met God.
7. De broederliefde voert ten slotte tot de “liefde”, dat is de hoogste liefde, de Goddelijke liefde. Bij de broederliefde kan het zo zijn, dat er dingen zijn die het liefhebben gemakkelijk maken. De Goddelijke liefde gaat nog verder, want God heeft lief ook als er niets is dat waard is om lief te hebben. Het is de bron, de ontvouwing van liefde op het hoogste niveau. Als je zo liefhebt, sta je in verbinding met de eeuwigheid en kun je de tijdgeest weerstaan.
Lees nog eens 2 Petrus 1:3-7.
Verwerking: Noem enkele zegeningen die de Goddelijke kracht je heeft geschonken. Wat mag als gevolg daarvan van jou worden verwacht?
8 - 15 Een rijkelijke ingang
8 Want als deze dingen bij u aanwezig en overvloedig zijn, laten zij [u] niet werkeloos of onvruchtbaar wat de kennis van onze Heer Jezus Christus betreft. 9 Want hij bij wie deze dingen niet zijn, is blind, kortzichtig, en is de reiniging van zijn vroegere zonden vergeten. 10 Daarom, broeders, beijvert u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want door dit te doen zult u beslist nooit struikelen. 11 Want zo zal u rijkelijk de ingang in het eeuwige koninkrijk van onze Heer en Heiland Jezus Christus worden verleend. 12 Daarom ben ik er altijd opuit u aan deze dingen te herinneren, hoewel u ze weet en bevestigd bent in de onderhavige waarheid. 13 Ik houd het echter voor juist, zolang ik in deze tent woon, u door herinnering op te wekken, 14 daar ik weet dat het afleggen van mijn tent aanstaande is, zoals ook onze Heer Jezus Christus mij duidelijk heeft gemaakt. 15 Ik zal mij echter beijveren, dat u zich ook telkens na mijn heengaan deze dingen kunt herinneren.
V8. In de vorige verzen heb je de zeven stappen van geestelijke groei van je geloof gezien. Je hebt gezien dat je geloof groeit als je er in de goede volgorde de volgende aspecten aan toevoegt: deugd, kennis, zelfbeheersing, volharding, Godsvrucht, broederliefde en ten slotte liefde. Het een volgt op het ander. Je kunt geen onderdeel weglaten of verplaatsen, want als je dat doet, stopt daar de groei. Als al deze aspecten in de groei van je geloof de juiste plaats hebben, zal het resultaat zijn dat je steeds beter de Heer Jezus leert kennen. Hoe meer je van de Heer weet, des te meer zul je Hem liefhebben en dienen.
De aanwezigheid en werkzaamheid van deze ‘groeimiddelen’ zijn de noodzakelijke voorwaarden om te groeien. Als ze er zijn, bewijzen ze hun activiteit in de vrucht die zich vormt. Die vrucht is een leven waarin de kenmerken van de Heer Jezus zichtbaar worden en waardoor de Vader wordt verheerlijkt.
V9. Als deze dingen er niet zijn, is er geen geestelijke activiteit en geen vrucht. Het bewijst dat je “blind” en “kortzichtig” bent. Ik denk niet dat dit voor jou geldt, maar toch is het belangrijk het gevaar ervan te zien. Blind zijn betekent zonder inzicht zijn in Gods gedachten over de Heer Jezus. Wie blind is, is niet gegroeid tot volwassenheid. Iemand die kortzichtig is, kan alleen de dingen zien die heel dichtbij zijn. Kortzichtig zijn wil zeggen dat alleen wordt gekeken naar het heden, en niet naar de toekomst, het toekomstige koninkrijk. Er is geen vergezicht. Iemand die blind en kortzichtig is, is blind voor de hemelse dingen en is kortzichtig waar het de aardse dingen betreft. Hij kijkt niet verder dan hier-en-nu.
De oorzaak daarvan is dat hij “de reiniging van zijn vroegere zonden vergeten” is. Hij is wel bekeerd, want anders kon er geen sprake van reiniging zijn. Iemand die niet bekeerd is, is nooit van zijn zonden gereinigd. Hij is echter niet te onderscheiden van de mensen van de wereld, want hoewel hij bekeerd is, leeft hij als iemand van de wereld.
Heeft Petrus zelf niet een dergelijke ervaring gehad? Was hij niet blind voor zijn eigen zwakheid in de nacht waarin de Heer Jezus werd overgeleverd? Was hij niet kortzichtig toen hij meende de Heer te moeten verdedigen? Bevond hij zich niet in het gezelschap van de wereld toen hij zich met de vijanden van zijn Heer stond te warmen aan hetzelfde vuur? Was hij niet de reiniging van zijn vroegere zonden vergeten toen hij zijn Heer verloochende?
Wat Petrus is overkomen, kan ook jou en mij overkomen. Gelukkig is het wat Petrus betreft allemaal goed gekomen en is hij hersteld. Zo is er ook hoop voor ieder die de reiniging van zijn vroegere zonden is vergeten.
V10. Om voor een dergelijke situatie bewaard te blijven roept Petrus je opnieuw op tot ijver. Broeders en zusters hebben een gemeenschappelijke oorsprong. Ze zijn door God geroepen en uitverkoren. Dit besef is een positieve aansporing tot ijver. Als je weet geroepen en uitverkoren te zijn, zal dat tot ijver aanzetten om je “roeping en verkiezing” vast te maken. Het gaat erom dat jij voor jezelf onwrikbaar vasthoudt aan wat bij God onwrikbaar vastligt. God heeft je in de tijd geroepen. Dat God jou heeft geroepen, lijdt geen twijfel. Dat Hij je zou roepen, lag al vast in de eeuwigheid, want Hij heeft je uitverkoren voordat de tijd er was. Ook jouw uitverkiezing door Hem lijdt geen twijfel. Gods roeping en Gods uitverkiezing liggen onwrikbaar vast.
Van Gods kant is alles vast, maar jij moet jouw positie in de praktijk laten zien. Zover jouw verantwoordelijkheid gaat, moet jij je positie waarmaken, daaraan vasthouden en daarnaar leven. God wil mensen zien die Zijn rechten erkennen in hun leven. Hier op aarde, waar de Heer Jezus verworpen is, verlangt God ernaar mensen te zien die Hem aan de Heer Jezus doen denken. Een dergelijk leven bewaart je ook voor struikelen. Je hoeft dan nooit bang te zijn voor dwaalleraren die je van de weg van het geloof af zouden brengen, van de weg die voert naar het eeuwige koninkrijk.
V11. Als je geestelijke vooruitgang boekt, geeft dat niet alleen zekerheid, maar ook een belofte. Die belofte is “de ingang in het eeuwige koninkrijk van onze Heer en Heiland Jezus Christus”. Iedere gelovige zal dat koninkrijk binnengaan, maar niet iedere gelovige zal dat op dezelfde wijze doen. Petrus spreekt over een ingang die “rijkelijk” is voor hen die hun roeping en verkiezing vastmaken. Het “eeuwige koninkrijk” is het koninkrijk van God in zijn eeuwige vorm. De Heer Jezus zal duizend jaar regeren over het koninkrijk van God, maar ook daarna zal dat koninkrijk niet ophouden Gods koninkrijk te zijn. Het zal wel van vorm veranderen als de eeuwigheid is aangebroken, waarbij er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zullen zijn (2Pt 3:13).
De regering van de Heer Jezus is een eeuwige regering (vgl. Op 22:5). Aardse koninkrijken komen en gaan. Daarvan is bij het koninkrijk van “onze Heer en Heiland Jezus Christus” geen sprake. Als het is gekomen, blijft het (vgl. Dn 2:44; 7:14; Lk 1:32-33). Als Zijn koninkrijk gevestigd is, zal Hij daarover regeren met al de Zijnen die Hem in de tijd van Zijn verwerping hebben aangenomen. Hij zal ieder van de Zijnen daarin een taak geven in overeenstemming met de trouw waarmee iemand Hem heeft gediend in de tijd van Zijn verwerping.
Allen die zich hebben ingespannen om Hem beter te leren kennen (verzen 5-8) en ijverig bezig zijn geweest hun roeping en verkiezing vast te maken (vers 10), zal Hij een rijkelijke ingang verlenen. Hij zal hen daarmee speciaal eren in tegenstelling tot hen die naar eigen inzichten hebben geleefd en als door vuur heen behouden zijn geworden (1Ko 3:14-15). Ik hoop dat jij je ervoor wilt inzetten die rijkelijke ingang te krijgen.
V12. Het is Petrus er niet om te doen nieuwe dingen te verkondigen. God heeft zijn brief ook niet in Zijn Woord opgenomen om je daardoor iets te openbaren wat je nog niet wist. Het belang van deze brief en van andere onderwerpen die meerdere keren in Gods Woord aan de orde komen, is dat je ze niet vergeet. Herhaling is ook vaak bedoeld als een bevestiging, om zekerheid te geven (Fp 3:1). Iets als bekend veronderstellen is geen reden er niet over te spreken. Het is belangrijk de waarheid in herinnering te roepen (2Tm 2:14; Tt 3:1; Jd 1:17).
De waarde van herhaling wordt vaak onderschat. Er zijn, denk ik, niet veel mensen, die door één keer iets gelezen of gehoord te hebben, dat nooit meer vergeten. Er is wel eens iets wat je leest of hoort dat onuitwisbaar in je geheugen gegrift is, maar dat zijn toch wel uitzonderingen. Je hebt herhaling nodig om alles wat Gods Woord aan je voorhoudt, te onthouden en uit te werken. Daarom moet je ook continu lezen. Mensen die zeggen dat ze de hele Bijbel een keer hebben doorgelezen en ‘dus’ wel weten wat erin staat, hebben geen relatie met God en geen zelfkennis.
Door het geloof in de Heer Jezus ken je de “onderhavige waarheid” (vgl. 1Jh 2:20-21). ‘Onderhavig’ betekent ‘waarvan sprake is’. Je bent in de waarheid die Petrus hier ter sprake brengt, bevestigd door het onderwijs dat je er al van hem over hebt ontvangen.
V13. Maar Petrus denkt niet dat zijn werk klaar is. Hij is tot de conclusie gekomen dat het nodig is om met herinneren door te gaan zolang hij leeft. Met “deze tent” bedoelt hij zijn lichaam waarmee hij op aarde de Heer dient. Tegelijk duidt ‘tent’ aan dat het een tijdelijke woning is (vgl. 2Ko 5:1-8). Hij heeft de taak die de Heer hem heeft opgedragen, getrouw tot het einde van zijn leven uitgevoerd. ‘Met pensioen gaan’ en het wat rustiger aan doen is voor hem niet aan de orde. Zijn broeders en zusters, de lammeren en schapen die de Heer aan zijn zorg heeft toevertrouwd, wil hij voortdurend aansporen tot een leven waarin God wordt verheerlijkt.
V14. Hij weet dat hij niet lang meer zal leven. Dat weet hij omdat “onze Heer Jezus Christus” hem dat “duidelijk heeft gemaakt”. Hiermee doelt Petrus op wat de Heer heeft gezegd in Johannes 21 (Jh 21:18-19). Of hij daarnaast nog een speciale openbaring heeft gehad over zijn levenseinde, is niet met zekerheid te zeggen. In elk geval heeft de Heer hem gezegd dat hij zou worden gevangengenomen en dat hij een pijnlijke, gewelddadige dood zou sterven.
V15. In plaats van daarmee bezig te zijn doet hij er alles aan om zijn geliefde broeders en zusters een blijvende herinnering te geven aan alles wat hij hun had meegedeeld. Daarom schrijft hij deze brief. Hij weet dat de waarheid de dienaar overleeft. Daarom herinnert hij met het oog op zijn heengaan aan de waarheid van de komende heerlijkheid van Christus en het leven in geloof van de christen die daarnaar uitziet. Hij doet dat met ijver, ondanks zijn toch al vergevorderde leeftijd.
Zijn inzet om je deze dingen mee te delen en blijvend voor je aandacht te brengen is een bewijs dat er geen apostolische opvolging is. Alles wat God voor al de Zijnen door de eeuwen heen van belang achtte, heeft Hij laten vastleggen in Zijn Woord. Daar staat het in onuitwisbaar schrift opgetekend. Daardoor lees jij, zoveel eeuwen na het heengaan van Petrus, nog steeds zijn bemoedigende woorden. Doe je winst ermee!
Lees nog eens 2 Petrus 1:8-15.
Verwerking: Waarom is Petrus er zo op gebrand je te herinneren aan wat je weet?
16 - 21 Het profetische woord
16 Want niet als navolgers van vernuftig verzonnen fabels hebben wij u de kracht en komst van onze Heer Jezus Christus bekendgemaakt, maar als ooggetuigen van Zijn majesteit. 17 Want Hij ontving van God [de] Vader eer en heerlijkheid, toen van de luisterrijke heerlijkheid zo’n stem tot Hem kwam: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden’. 18 En wij hoorden deze stem uit [de] hemel komen, toen wij met Hem op de heilige berg waren. 19 En [zo] hebben wij het profetische woord des te vaster, en u doet er goed aan daarop acht te geven als op een lamp die schijnt in een duistere plaats, totdat [de] dag aanbreekt en [de] morgenster opgaat in uw harten. 20 Weet dit eerst, dat geen profetie van [de] Schrift een eigen uitlegging heeft. 21 Want niet door [de] wil van een mens werd ooit profetie voortgebracht, maar <heilige> mensen van Godswege hebben, door [de] Heilige Geest gedreven, gesproken.
V16. Petrus laat er geen enkel misverstand over bestaan dat de komst van Christus in majesteit realiteit is. Elke twijfel die daarover zou kunnen ontstaan, drukt hij radicaal de kop in. Die twijfel zou kunnen toeslaan als zijn lezers hun oor lenen aan de valse leraren die beweren dat die komst een fabeltje is. Zo zijn er ook vandaag veel christenen, ook vooraanstaande, geleerde heren, die een dergelijke komst naar het rijk van de fabelen verwijzen. Laat je door zulke door de duivel geïnspireerde mensen niets wijsmaken. Luister naar Petrus. Dan luister je naar een man die volkomen bij zijn verstand is en kan vertellen over wat hij zelf heeft meegemaakt.
Hij is geen navolger van een fata morgana, een zinsbegoocheling. Wat hij heeft verteld over “de kracht en komst van onze Heer Jezus Christus”, heeft hij niet uit zijn duim gezogen, maar daarvan is hij een van de “ooggetuigen” geweest. Hij is geen welbespraakte fantast, maar een nuchtere realist. Hij en de andere apostelen – hij spreekt ook namens hen, wat je kunt zien aan het woord “wij” – zijn een in hun getuigenis. Het is niet slechts het getuigenis van één enkele getuige, maar van meerdere apostelen. Wat zij hebben bekendgemaakt, berust op hun eigen waarneming.
Zij hebben de Heer Jezus gezien in glanzende heerlijkheid en majesteit. Dat is gebeurd, zoals hij in vers 18 zegt, “op de heilige berg”, dat is de berg van de verheerlijking (Mt 17:1-8). Daar hebben hij en Jakobus en Johannes als het ware een voorproefje gehad van de verschijning van Christus in heerlijkheid en van de kracht die daarmee gepaard gaat. Die heerlijkheid en kracht zullen “onze Heer Jezus Christus” kenmerken tijdens het vrederijk, wanneer Hij op aarde zal regeren.
V17-18. Na de verwijzing naar het zichtbare getuigenis, het getuigenis dat hij met eigen ogen heeft aanschouwd, spreekt Petrus vervolgens over het hoorbare getuigenis. Hij en de twee broers hebben gehoord wat God de Vader over Zijn Zoon getuigde. Petrus weet nog precies wat God de Vader zei. In wat Hij zei, gaf de Vader eer en heerlijkheid aan de Zoon. Petrus zal zich zeker hebben herinnerd hoe hij het voorstel heeft gedaan om drie tenten te maken, voor de Heer Jezus een, voor Mozes een en voor Elia een en hoe als reactie daarop de Vader alle aandacht alleen op Zijn Zoon heeft gericht.
Niemand kan in Zijn schaduw staan. Hij alleen is het waard om alle eer en heerlijkheid te ontvangen. De Vader gaf dat getuigenis om elk misverstand te voorkomen dat Zijn Zoon op één lijn gesteld zou kunnen worden met zelfs de grootste mannen uit Zijn volk (Mt 17:4-5). Vanuit Zijn heerlijke woonplaats sprak de Vader Zijn onverdeeld welbehagen in Zijn Zoon uit. Hij heeft Christus eer en heerlijkheid verleend (Hb 2:9).
In de stem die zij hoorden, weerklonk het hele welbehagen van God in Zijn Zoon. Die stem kwam van “de luisterrijke heerlijkheid”, dat is de wolk als het symbool van de woonplaats van God. Deze wolk was boven de tabernakel als het zichtbare teken van Gods tegenwoordigheid onder Zijn volk. Die wolk overschaduwde de drie discipelen. Vanuit die wolk klonk “zo’n stem”. Het welbehagen dat vanuit “de luisterrijke heerlijkheid” in die stem tot de Heer Jezus kwam, was de uiting van die heerlijkheid. Het Voorwerp was Hij aan Wie de Vader eer en heerlijkheid had gegeven.
Het hele tafereel daar op die heilige berg schitterde van heerlijkheid. En Petrus en Johannes en Jakobus waren erbij. Dat tafereel heeft een onuitwisbare indruk gemaakt. Ze hadden geloofd dat Christus de vervulling van de profetieën was.
V19. Door wat ze op die afgezonderde berg hadden gezien en gehoord, was “het profetische woord” nog “vaster” geworden. Petrus drukt zich in de stelligste bewoordingen uit om de twijfel aangaande de komst van het rijk weg te nemen. Vervolgens legt hij de nadruk op het profetische woord. Je “doet er goed aan daarop acht te geven”. Je geeft er acht op als je er rekening mee houdt, als het de richting van je leven bepaalt. Het profetische woord is “als … een lamp” (Ps 119:105). In het licht ervan kun je zien hoe alles zich in de richting van de vervulling ontwikkelt.
Je hebt die lamp nodig omdat de wereld “een duistere plaats is”. De wereld zegt wel dat ze verlicht is, maar zonder Christus is het echt alleen duisternis (Jh 1:5). Het met ‘duisternis’ vertaalde woord betekent ‘smerig’, ‘vuil’. De wereld met al haar pracht en praal is naar Gods oordeel een smerige plaats en dat zal het ook zijn voor de christen die door God onderwezen is. Het enige licht dat door deze viezigheid heen dringt, is de lamp van de profetie.
De mensen van de wereld beelden zich in dat zij de wereld kunnen omvormen tot een vrederijk. Het is een illusie die zij net zolang koesteren tot de Heer Jezus komt en alle ongerechtigheid zal oordelen. De profetie voorzegt op vele wijzen Zijn komst en met Zijn komst het einde van de dag van de mens.
Als je werkelijk acht geeft op de profetie, zul je de profetieën ijverig bestuderen. Dat zal je voor de dwaasheid bewaren om je met de wereld te verbinden in haar streven naar een wereldvrede. Je zult je van de wereld afzonderen en de mensen in de wereld wijzen op de komst van de Rechter, opdat ze zich zullen bekeren van hun zonden om aan het oordeel te ontkomen. Jij weet dat Zijn komst aanstaande is, dat Hij zal komen als “de Zon der gerechtigheid” (Ml 4:2). Na het uitoefenen van het oordeel zal Hij Zijn vrederijk, het eeuwige koninkrijk, oprichten. Dan breekt de dag van Christus aan, de dag van Zijn heerlijkheid, en zal de lamp niet meer nodig zijn. Het profetische woord is dan ten volle vervuld.
Petrus spreekt echter niet over de zon, maar over de “morgenster”. Voordat de dag aanbreekt, gaat de morgenster op. Met de morgenster wordt ook de Heer Jezus bedoeld (vgl. Op 2:28; 22:16) en wel als Degene Die licht brengt. De morgenster verschijnt als het nog donker is, maar wel op het moment dat het aanbreken van de dag nabij is. De verschijning van de morgenster kondigt het opgaan van de zon aan.
Daarom zegt Petrus dat de morgenster opgaat in je hart, wat wil zeggen dat, terwijl er duisternis om je heen is, je hart gericht is op de aanstaande komst van de Heer Jezus. Daardoor leef je alsof het rijk al is gekomen en houd je nu al rekening met de rechten van de Heer Jezus, zoals het straks over de hele aarde zal gebeuren. Je bent, om het met een ander Schriftwoord te zeggen, ‘een zoon van de dag’ (1Th 5:5), dat is iemand die de dag nu al in zijn hart heeft.
V20. Voor een gezonde studie van de profetie geeft Petrus aan het slot van dit hoofdstuk nog enkele belangrijke aanwijzingen. In de eerste plaats, “weet dit eerst”, moet je een profetie niet op zichzelf bekijken, maar altijd in verbinding met andere profetieën. Petrus geeft hiermee de belangrijke regel dat je altijd Schrift met Schrift moet vergelijken. Als je dat niet doet, ga je het profetische woord manipuleren en naar je hand zetten. Je gaat het dan verklaren zoals het jou het beste uitkomt. Maar de vervulling van de profetieën gebeurt op de wijze die in het Woord wordt vermeld en niet volgens eigen opvattingen. De sleutel voor het juist begrijpen van de profetieën is Christus, Zijn lijden en de heerlijkheid daarna. Het getuigenis van Jezus is immers de geest van de profetie (Op 19:10b).
V21. Het is van belang te bedenken dat profeten niet eigenwillig hebben gesproken, maar uit God. De oorsprong van Gods Woord in zijn geheel, waaronder de profetieën, ligt niet in de wil van de mens. Het is ermee als met de nieuwe geboorte die ook geheel van God uitgaat, zonder enige inbreng van de mens (Jh 1:13).
God de Heilige Geest heeft van mensen gebruikgemaakt om Zijn Woord te laten schrijven. Het waren “heilige mensen” omdat God hen apart stelde voor deze dienst. Zij schreven weliswaar op eigen initiatief, maar werden tegelijk “gedreven” of ‘meegevoerd’, ‘gedragen’, door de Heilige Geest (2Tm 3:16). Daardoor schreven ze niet hun eigen gedachten op, maar wat God wilde. Wat de bijbelschrijvers opschreven, is hun ingegeven door de Heilige Geest. Zij schreven wat de Heilige Geest wilde. Hier zie je wat inspiratie is: de werkzaamheid van de Heilige Geest in de bijbelschrijvers op het moment van hun schrijven.
Samenvattend leer je uit wat Petrus hier zegt, dat er drie elementen in de inspiratie zijn:
1. Het Goddelijke auteurschap van de Bijbel. God heeft Zijn Woord ‘uitgeblazen’, het komt van Hem, het is geen schrijven over God, maar van God.
2. Het menselijk instrument. Mensen zijn door God ‘geheiligd’, dat wil zeggen apart gesteld, om door Hem ‘ingeblazen’ te worden om neer te schrijven wat Hij wilde – wat overigens niet ten koste ging van hun eigen stijl, zij waren niet slechts ‘schrijfmachines’.
3. Het geschreven resultaat. Het product van het ‘blazen’ van God en het door de Geest ‘gedreven zijn’ van de schrijvers is het Woord van God zoals je dat in je handen mag hebben.
Lees nog eens 2 Petrus 1:16-21.
Verwerking: Wat is voor jou het belang van het profetische woord?