1 - 3 Afzenders, geadresseerden en zegenwens
1 Paulus, een gevangene van Christus Jezus, en Timotheüs, de broeder, aan Filémon, de geliefde en onze medearbeider, 2 aan Apfia, de zuster, en aan Archippus, onze medestrijder, en aan de gemeente in uw huis: 3 genade zij u en vrede van God onze Vader en van [de] Heer Jezus Christus.
V1. Zoals in de inleiding is opgemerkt, stelt Paulus zichzelf hier niet op als apostel. Als hij dat wel zou doen, zou hij zijn gezag als uitgangspunt nemen voor wat hij gaat schrijven. Hij had het kunnen doen, zoals hij verderop in vers 8 zegt. Toch ziet hij er in dit geval van af. Het gaat namelijk niet om het bekendmaken of verdedigen van een waarheid, maar om iets anders. Hij wil het hart van Filémon bereiken, hij wil met hem van hart tot hart spreken. Daarom kijkt hij niet naar de verschillende plaats die zij beiden in de gemeente hebben, maar naar wat ze samen bezitten. Paulus wil met Filémon spreken vanuit de genade die zij beiden van God hebben ontvangen. Eigenlijk gaat Paulus nog een stapje lager door zich op te stellen als iemand die aan Filémon om een gunst vraagt.
Vanuit die houding wil hij zijn gevoelens uiten en die van Filémon aanspreken over iemand die zij beiden kennen en dat is Onésimus. Maar ieder van hen kent hem op een andere manier. Filémon kent Onésimus van vroeger, Paulus kent hem van nu. Tussen vroeger en nu ligt de bekering van Onésimus. Paulus kent de goede gevolgen van zijn bekering. Filémon kent alleen zijn vroegere leven en de nadelige gevolgen daarvan. Paulus weet daarvan. Hij praat het verleden van Onésimus ook niet schoon of probeert het allemaal wat minder erg voor te stellen. Het enige wat hij wil, is Filémon ertoe brengen Onésimus te vergeven en weer aan te nemen. Daarom stelt hij zich zo nederig op.
Door zich zo op te stellen laat hij aan Filémon zien hoe hij wenst dat Filémon, de meester, handelt met Onésimus, de weggelopen slaaf. Op deze wijze kan Filémon de genade van de apostel tonen, of beter nog, de genade van de Heer. De Heer heeft Zich dieper vernederd dan ooit iemand anders. Niet dat Hij daarbij iets prijsgaf van wat Hij in Zichzelf is. Wel kon Hij daarin iets doen wat op geen enkele andere manier mogelijk was, namelijk het hart van de Zijnen onder de indruk brengen van Zijn genadig handelen (Jh 13:13-15). Zo kan ook Paulus zijn apostelschap niet verloochenen, maar er wel op dit moment aan voorbijgaan en een voorbeeld geven van liefdevolle benadering. In die nederige houding kan hij om iets smeken in plaats van iets te bevelen.
Paulus stelt zich niet op als apostel, maar als “een gevangene van Christus Jezus”. Dat moet het hart van Filémon direct al hebben geraakt. De afzender van de brief is iemand die leed verdraagt ter wille van Christus. Jij zult ook wel het verschil merken tussen een bericht van iemand die het voor de wind gaat en van iemand die veel tegenslagen in zijn leven te verwerken heeft (gehad). Ik neem aan dat een bericht van de laatste meer indruk maakt.
Tevens zegt Paulus daarmee dat hij niet een gevangene van mensen is. Mensen zijn voor hem slechts werktuigen in de hand van de Heer. Paulus weet zich in de hand van de Heer. Hij is geen speelbal van het noodlot met als resultaat dat hij nu een gevangene is. Nee, de Heer heeft hem daarheen gebracht om daar met hem als een ‘uitverkoren vat’ gemeenschap te hebben en aan hem de diepste gedachten van Zijn hart mee te delen. Daardoor hebben we nu drie brieven die ons de rijkste zegeningen van de christen meedelen: de brief aan de Efeziërs, de brief aan de Filippenzen en de brief aan de Kolossenzen.
In zijn gevangenschap heeft Paulus ook op een bijzondere manier gemeenschap met een broeder als Epafras die in zijn gevangenschap deelt (vers 23; Ko 4:12). En in deze brief zien we ook hoe zijn hart verbonden is met Onésimus, die hem dient in zijn gevangenschap.
Er is nog een afzender, Timotheüs. Timotheüs is geen apostel, maar heeft toch wel een bijzondere plaats in de gemeente. Maar ook hier is geen sprake van die bijzondere plaats. Timotheüs wordt voorgesteld als “broeder”, een aanduiding die je wel als een titel mag zien en die ook voor Filémon geldt. Het is een titel van geweldige betekenis. In algemene zin worden met ‘broeders’ ook de zusters bedoeld. Dat zie je wel als je weet dat de Heer Jezus Zich niet schaamt ons Zijn broeders te noemen (Hb 2:11-12). Daardoor verbindt Hij Zich met alle gelovigen.
Paulus gebruikt deze titel enkele keren om daarmee een beroep op het hart van Filémon te doen (verzen 7,20). Zo is Paulus door Ananias aangesproken direct nadat hij tot bekering is gekomen (Hd 9:17). En tijdens zijn dienst zocht het hart van de apostel altijd rust in de gemeenschap van de broeders en zusters.
Broeders van elkaar zijn we tot in alle eeuwigheid. Het is een eeuwige familieverbinding, die is ontstaan door het werk van de Heer Jezus. Zijn eerste uiting van vreugde, nadat Hij het werk van verlossing heeft volbracht, is: “Ga heen naar Mijn broeders.” De gemeenschap van de gelovigen met hun Vader en God is die van de Heer Jezus met Zijn Vader en God (Jh 20:17).
Paulus richt zich tot Filémon. Die naam betekent ‘iemand die liefheeft’ of ‘liefderijk’. Hij heeft die naam eer aangedaan, zoals uit vers 5 blijkt. Hij is rijk aan liefde en heeft zijn liefde aan anderen getoond. Dan kan het niet anders of anderen hebben hem lief. Wie liefheeft, wordt ook zelf geliefd. Paulus heeft zijn liefde ervaren (vers 7) en noemt hem “de geliefde”. Filémon wordt geliefd door God, door Paulus en Timotheüs en door allen die de liefde van Filémon opmerken.
De liefde van Filémon gaat ook uit naar het werk voor de Heer. Hij is een “medearbeider” van Paulus en Timotheüs in de dienst voor de Heer. Dit is weer een bewijs dat Paulus alles noemt waarin hij Filémon met zichzelf kan verbinden.
V2. Het lijkt me niet te ver gezocht om te veronderstellen dat Apfia de vrouw van Filémon is. Het is de enige keer dat de apostel in de aanhef van zijn brieven een vrouw noemt. In andere gevallen zou dat niet kunnen, hier is het gepast. Apfia is ook gedupeerd, en zij misschien wel het meest. Zij is een bediende kwijt. Ook aan haar naam voegt Paulus iets toe. Hij noemt haar “zuster”, waarmee hij de kostbare band van het geloof in de Heer Jezus aangeeft, waardoor zij met elkaar verbonden zijn. Ook hier is niets wat erop duidt dat Paulus in de gemeente een hogere plaats heeft.
Archippus zal een huisgenoot zijn geweest, anders was hij niet in de aanhef samen met de hoofden van het gezin genoemd. Er is wel verondersteld dat hij hun zoon was. Aanwijzingen daarvoor zijn er niet. Hij kan ook gewoon een poosje bij hen in huis zijn geweest, misschien wel omdat hij rust en herstel van krachten nodig had. Hij is immers deelgenoot in de strijd voor het evangelie. Het kan zelfs zo zijn, dat hij ertegen opzag om weer aan de strijd te gaan deelnemen. Hij moest namelijk aangespoord worden zijn bediening te vervullen (Ko 4:17).
Het noemen van deze namen brengt tot uitdrukking dat ze gemeenschap met elkaar hebben, dat ze iets gemeenschappelijk bezitten. Door Christus zijn ze met elkaar verbonden en hebben ze belangstelling voor elkaar. Deze gemeenschap gaat dwars door alle verschillen heen die er kunnen zijn in maatschappelijke positie, in geslacht en in taal. In het licht van het kruis zijn er geen verschillen. In de nieuwe schepping is God alles en in allen. In Christus is noch Jood (Paulus), noch Griek (Filémon) en noch slaaf (Onésimus), noch vrije (Filémon), noch man (Filémon), noch vrouw (Apfia) (Gl 3:28).
De gemeente in het huis van Filémon is ook betrokken bij deze kwestie. De gelovigen zullen ongetwijfeld weten wat er is gebeurd. Als Onésimus terugkeert, moeten zij ook weten hoe dat in zijn werk is gegaan. Ze weten dan ook dat ze er een nieuwe broeder bij hebben. De hele gemeente moet in de gezindheid van de Heer Jezus deze weggelopen slaaf opnemen.
In de brief aan de Kolossenzen schrijft Paulus niets over Onésimus als een weggelopen slaaf. Daar stelt hij hem alleen voor als een trouwe en geliefde broeder (Ko 4:9). Het probleem tussen Onésimus en Filémon moet in de eerste plaats worden bekendgemaakt aan de directbetrokkenen.
De gemeente bij Filémon in huis is niet wat vandaag hier in het Westen wel ‘huisgemeente’ wordt genoemd. Een huisgemeente kan om allerlei redenen ontstaan. Ze bestaat uit een aantal gelovigen die regelmatig in een huis bijeenkomt om met elkaar iets te delen over het geloof in Christus. Elke huisgemeente staat op zichzelf. Men waardeert vooral het kleinschalige en ervaart daardoor meer de persoonlijke aandacht.
Het is zeker niet onbijbels om een huisgemeente te vormen, maar het is niet het gemeente-zijn zoals je dat in de Bijbel tegenkomt. Een gemeente in bijbelse zin houdt rekening met de voorschriften die met name in de brief aan de Korinthiërs over het samenkomen van de gemeente worden gegeven. Dat gebeurde ook in het huis van Filémon en in andere gevallen waarin sprake is van een ‘gemeente in huis’ (vgl. Rm 16:5; 1Ko 16:19; Ko 4:15).
In de Bijbel is sprake van de gemeente in een bepaalde plaats. In die plaats kunnen gelovigen op verschillende locaties samenkomen, maar dat betekent niet dat er meerdere gemeenten in die plaats zijn. Zo kwamen de eerste christenen in Jeruzalem op veel plaatsen samen om brood te breken (Hd 2:46). Het was praktisch ook niet mogelijk om op één plaats in Jeruzalem samen te komen, met die meerdere duizenden gelovigen. Toch spreekt de Schrift steeds over de gemeente in Jeruzalem en niet over de gemeenten in Jeruzalem.
Het huis van Filémon staat in Kolosse. Daar is een gemeente. Dat men op twee plaatsen in Kolosse samenkomt, betekent niet dat er op de ene plaats, in een bepaald gebouw, een grote ‘echte’ gemeente en op de andere plaats, in dat huis, een huisgemeente is. Beide plaatsen vormen samen de ene gemeente in Kolosse.
V3. Paulus besluit zijn aanhef met de bekende groet. “Genade” is de onverdiende gunst waarmee God en de Heer Jezus ons hebben gered en waarmee Zij ons nu bijstaan. “Vrede” is het gevolg daarvan. Het is de rust met het oog op alle omstandigheden door het bewustzijn dat alles in de hand is van “God onze Vader”, wat je bepaalt bij Zijn liefde voor Zijn kinderen. Hetzelfde geldt voor de “Heer Jezus Christus” Die de Heer is van Zijn dienaars.
Lees nog eens Filémon 1:1-3.
Verwerking: Wat is het verschil tussen de aanhef in deze brief en die in andere brieven en waarom is dat?
4 - 10 Liefde en geloof en een verzoek
4 Ik dank mijn God, terwijl ik u altijd gedenk in mijn gebeden, 5 daar ik hoor van uw liefde en uw geloof dat u hebt tot de Heer Jezus en jegens alle heiligen, 6 opdat uw gemeenschap in het geloof krachtig wordt in [de] erkenning van al [het] goede dat in ons is voor Christus. 7 Want ik had veel blijdschap en troost wegens uw liefde, omdat de harten van de heiligen door u, broeder, verkwikt zijn. 8 Daarom, hoewel ik in Christus veel vrijmoedigheid heb u te bevelen wat gepast is, 9 doe ik ter wille van de liefde liever een beroep op u, daar het zo met mij is dat ik, Paulus, een oud man ben, en nu ook een gevangene van Christus Jezus. 10 Ik doe een beroep op u aangaande mijn kind dat ik in mijn gevangenschap heb verwekt, Onésimus,
V4. Paulus begint, zoals hij vaker doet aan het begin van een brief, met God te danken. Hij dankt God voor wat hij over Filémon hoort. Hij spreekt tot Filémon over “mijn God”. Dat duidt op de persoonlijke, intieme relatie die Paulus met God heeft. Zo’n relatie is van grote betekenis. Ik hoop dat jij ook over God kunt spreken als ‘mijn God’ en dat je een vertrouwelijke omgang met Hem hebt in de voorbede voor anderen.
Paulus denkt altijd aan Filémon in zijn gebeden. Als hij in zijn gebed de naam van Filémon noemt, is dat niet om God iets over hem te vertellen waarover hij zich zorgen maakt. Je mag zeker de zorgen die je om anderen hebt, voor God brengen. Maar zijn er ook gelovigen aan wie je met dankbaarheid denkt omdat ze zoveel liefde en geloof hebben? En laat je hen dat ook wel eens merken?
Het zal Filémon ongetwijfeld goed hebben gedaan dat Paulus voortdurend aan hem denkt in zijn gebeden. Ondanks het feit dat ze elkaar waarschijnlijk al vele jaren niet meer hebben gezien, is Paulus hem niet vergeten. Ik hoop dat jij ook blijft bidden voor gelovigen die je eens hebt ontmoet en die indruk op je hebben gemaakt, en dat je gebed voor hen door de tijd heen niet verslapt is.
V5. De reden van Paulus’ dankbaarheid zijn de berichten die hij over Filémon heeft ontvangen. In die berichten wordt getuigenis van zijn “liefde” en zijn “geloof” gegeven. ‘Liefde’ en ‘geloof’ horen bij elkaar. ‘Liefde’, het hoofdthema van de brief, wordt hier het eerst genoemd. Filémon heeft liefde “tot de Heer Jezus en jegens alle heiligen”. Dat hoort ook bij elkaar. Je kunt niet zeggen dat je de Heer Jezus liefhebt en tegelijk een hekel hebben aan je broeders en zusters (vgl. 1Jh 4:20). ‘Geloof’ wil zeggen geloofsvertrouwen, maar kan ook vertaald worden met trouw. Filémon vertrouwt de Heer Jezus en hij vertrouwt de heiligen.
De Heer Jezus vertrouwen zal wel gaan, maar vertrouw je ook je broeders en zusters? Het is echt wel een voorwaarde voor een gezonde gemeenschap dat je uitgaat van vertrouwen in elkaar. Dat heeft niets met onnozelheid te maken. Je bent reëel genoeg om te weten dat je wel eens bedrogen met iemand kunt uitkomen. Toch ben je nooit te goed van vertrouwen als het om de heiligen gaat. Als je ze gaat wantrouwen, als je gaat veronderstellen dat ze niet eerlijk zijn, zonder dat daar duidelijke aanwijzingen voor zijn, gaat de gemeenschap daaraan ten onder. Wantrouwen is een groot kwaad. Bij Filémon is daarvan het tegendeel aanwezig.
Paulus zegt deze dingen niet om Filémon te vleien. Het is echt waar dat Filémon liefde en vertrouwen jegens alle heiligen heeft. Tegelijk zegt Paulus dat zeker met de bedoeling om Filémon voor te bereiden op wat hij dadelijk gaat vragen voor Onésimus. Deze weggelopen slaaf hoort nu ook bij ‘alle heiligen’. Het is alsof Filémon nu examen moet doen door die liefde te gaan tonen ten opzichte van Onésimus. Misschien ervaar je het zelf ook wel eens dat het soms gemakkelijker is broeders en zusters lief te hebben die ver van je vandaan wonen, dan hen die je elke dag ziet en met wie je elke dag omgaat.
Als je elkaar beter leert kennen, kan het gevolg soms zijn dat de liefde minder wordt en zelfs vergaat, maar het kan ook zijn dat de liefde toeneemt. Het laatste is natuurlijk de bedoeling. In een huwelijk is dat ook zo. In het begin zie je geen kwaad bij elkaar. Als je elkaar beter leert kennen, leer je ook de minder aangename kanten van elkaar kennen. Het gaat verkeerd als je elkaar verwijten gaat maken. Het maakt de band hechter als je elkaar daarin aanvaardt.
V6. Na zijn dank voor wat hij over Filémon heeft gehoord, vertelt Paulus waarom hij voor hem bidt, aangegeven en ingeleid door het woord “opdat”. Hij wenst dat “de gemeenschap in het geloof” van Filémon “krachtig wordt”, zodat deze al het goede dat in hen voor Christus is, zal erkennen. Ook dit dient als voorbereiding om het hart van Filémon op één lijn te brengen met de gevoelens van Paulus. Filémon zal krachtig moeten zijn in de gemeenschap in het geloof om Onésimus te kunnen vergeven en als een broeder te ontvangen. Onésimus hoort nu in die gemeenschap van het geloof thuis. Om hem als zodanig te zien betekent voor Filémon, die door hem is benadeeld, dat hij de kracht van de Heer nodig heeft. De Heer wil hem die geven.
Om Filémon dat duidelijk te maken wil Paulus dat Filémon weet wat er in zijn hart leeft voor de Heer. Zijn hart is vol van het goede voor Christus. Als het hart van Filémon ook vol goedheid is voor Christus, zal hij des te gemakkelijker Onésimus kunnen vergeven en ontvangen. Paulus gaat er geen uiteenzetting over geven wat er allemaal voor goeds in zijn hart voor Christus is. Hij bidt er maar voor dat de Heer dat aan Filémon zal duidelijk maken.
Je hoeft het niet voor je uit te bazuinen wat jij allemaal voor de Heer doet en hoe geweldig je geloofsleven is, opdat anderen dat zullen opmerken. Mensen die hoog opgeven over hun grote kennis en geloof, zijn meer met zichzelf bezig dan met de Heer. Als je wilt dat anderen Jezus Christus in je ontdekken, bidt daar dan voor.
Het goede dat in jou is, is niet het vlees. Daarin is niets goeds (Rm 7:18). Het goede is het geloof en wat daardoor wordt gewerkt. Waar geloof is, is ook het goede. Waar geen geloof is, is ook niets goeds.
V7. Paulus heeft goede dingen van de dienst van Filémon gehoord. De meest innerlijke gevoelens van de heiligen zijn door Filémon verfrist. Allen die met hem in contact kwamen, zagen en ondervonden zijn geloof en liefde. Ze werden erdoor verkwikt, wat te maken heeft met rust, met een arbeidspauze, waardoor nieuwe kracht wordt verkregen om verder te gaan met werken.
Deze berichten hebben ook een weldadige uitwerking bij Paulus, die erdoor wordt verblijd en vertroost. Mooi is dat, als je zo kunt genieten van de goede berichten die je over iemand hoort.
Zo midden in de zin spreekt Paulus hem weer even aan met “broeder”. Het past in de opbouw van een brief die een bijzonder beroep doet op de gevoelens van de gelovige. Paulus benadrukt hier nog eens mee, dat hij en Filémon op dezelfde bodem van genade staan. Elke scherpte in toon is afwezig.
V8. Het is niet zo, dat Paulus geen bevel durft te geven om Onésimus als een broeder te ontvangen. Hij heeft er zelfs “veel vrijmoedigheid” voor. Het is ook geen menselijke vrijmoedigheid, maar een vrijmoedigheid “in Christus”. Het is alsof Christus hem de vrijheid geeft om te bevelen. Als hij dat had gedaan, had hij niets verkeerds gedaan.
V9. Toch maakt hij van die vrijmoedigheid geen gebruik omdat hij een hoger motief heeft, namelijk dat van de liefde. Je ziet dat, al heb je ergens vrijmoedigheid voor, het niet vanzelfsprekend is daarvan ook gebruik te maken.
Om tot een afweging te komen die Paulus hier maakt, moet je wel dicht bij de Heer zijn, Zijn gezindheid hebben en alleen op Zijn belang en dat van de ander uit zijn. Het is immers veel eenvoudiger iets te bevelen, zeker als je daartoe bevoegd bent, dan om met veel moeite en inspanning een ander tot een bepaald handelen te bewegen. Daarvoor moet je net als Paulus wel wat hebben begrepen van de liefde van God als het wezen van het christendom. Daarin gaat het niet om bevelen, het voldoen aan een wet, maar om geloof dat door liefde werkt (Gl 5:6).
Zeker zijn er wel bevelen die je moet gehoorzamen (2Th 3:6), maar hier gaat het om het bewijzen van genade en liefde, om de onderlinge omgang van gelovigen met elkaar, het aanvaarden van elkaar. Dat kan niet geregeld worden door een bevel. Daarvoor moet een beroep gedaan worden op de liefde, zoals Paulus dat doet op de liefde van Filémon. Een bevel zou trouwens ook niet passen bij de liefde waar Filémon om bekendstaat.
Paulus plaatst zichzelf voor het hart van Filémon als “ik, Paulus, een oud man” en nog eens als “een gevangene van Christus Jezus”. Paulus moet hier rond de zestig jaar oud zijn geweest. Dat is voor ons begrip niet echt oud. Toch noemt hij zich een oud man, wat zeker ook komt door de vele ontberingen die hij heeft geleden. Waarschijnlijk is dat ook aan hem te zien geweest.
Voor het geestesoog van Filémon rijst in elk geval geen indrukwekkende verschijning op, een man met uitstraling en een vurig betoog. Voor het natuurlijk gevoel bezit de eens grote apostel geen waardigheid meer. Maar juist deze voorstelling doet des te meer een beroep op de genegenheid van het hart van Filémon als hij de grote apostel op deze nederige manier met het oog op Onésimus hoort smeken. Hij ziet hoe Paulus de plaats van een arme smekeling inneemt (Sp 18:23a).
V10. Tot nu toe zou Filémon zich hebben kunnen afvragen, waar Paulus heen wil, wat het beroep dat hij wil doen, inhoudt. Dan komt Paulus tot zijn doel. Hij wil een beroep doen op Filémon aangaande Onésimus. Als Paulus die naam zonder meer had genoemd, zouden er bij Filémon wel eens allerlei onaangename herinneringen en nare gevoelens naar boven kunnen komen. Daarom laat hij de naam Onésimus voorafgaan door een omschrijving die de gevoelens van Filémon zeker zullen hebben verzacht.
Paulus spreekt over Onésimus als “mijn kind dat ik in mijn gevangenschap heb verwekt”. Deze mededeling klinkt bijna als een geboorteaankondiging. Bij een geboorte hoort blijdschap. Vaak staat er op een geboortekaartje dat er ‘met vreugde’ kennis wordt gegeven van de geboorte. Zo voel je de vreugde van Paulus als hij Filémon door deze omschrijving bekendmaakt dat hij in zijn gevangenschap een geestelijk kind heeft verwekt.
Het kan best zijn dat bij het lezen hiervan het door de gevoelige Filémon is heengegaan dat deze gebeurtenis een grote troost voor Paulus moet zijn geweest. Daar maakt Paulus mee, terwijl hij zo in zijn bewegingsvrijheid beperkt is, dat hij iemand bij de Heer heeft mogen brengen. Dat kan niet anders dan Gods werk zijn.
Ik weet niet of hij direct al zover is dat hij zich met Paulus over deze nieuwe geboorte verheugt, maar het zal toch wel zijn gevoelens milder hebben gemaakt. De brief is ook nog niet klaar. Paulus gaat door met het voorbereidende werk dat ertoe moet leiden dat Filémon zich met Onésimus zal verzoenen.
‘Wij noemen hem Onésimus.’ Zo zou het op het geboortekaartje hebben kunnen staan. De betekenis van die naam is ‘nuttig’. Zijn ouders hebben met die naam de verwachting uitgesproken dat zijn leven zo zou zijn. Hij heeft echter niet aan de verwachtingen van zijn ouders voldaan. Het tegendeel is gebleken. Daarin is door zijn bekering verandering gekomen. De nutteloze wordt een nuttige.
Dit laatste zou iedere broeder en zuster moeten zijn. Liefde gaat ervan uit dat iedere broeder en zuster een nuttige inbreng heeft. Bekering verandert iemand die alleen aan zichzelf denkt en op eigen voordeel uit is, in iemand die voor anderen nuttig is, van wie anderen voordeel hebben.
Lees nog eens Filémon 1:4-10.
Verwerking: Wat zouden anderen van jouw liefde en geloof kunnen zeggen?
11 - 25 Breng dat mij in rekening
11 die u vroeger van geen nut was, maar nu <én> voor u én mij zeer nuttig is, 12 die ik aan u heb teruggezonden; hem, dat wil zeggen mijn hart. 13 Ik had hem bij mij willen houden, opdat hij mij namens u zou dienen in mijn gevangenschap voor het evangelie. 14 Maar zonder uw goedvinden heb ik niets willen doen, opdat het goede bij u niet als uit dwang, maar vrijwillig zou zijn. 15 Want wellicht was hij daarom voor een tijd [van u] gescheiden, opdat u hem eeuwig zou bezitten, 16 niet langer als een slaaf, maar meer dan een slaaf, een geliefde broeder, vooral voor mij, hoeveel te meer dan voor u, zowel in [het] vlees als in [de] Heer. 17 Als u mij dus voor [uw] deelgenoot houdt, neem hem aan als mijzelf. 18 En als hij u enig onrecht heeft aangedaan of u iets schuldig is, breng dat mij in rekening. 19 Ik, Paulus, heb het met mijn eigen hand geschreven, ik zal het betalen, om u niet te zeggen dat u bovendien ook uzelf aan mij schuldig bent. 20 Ja broeder, laat mij voordeel van u hebben in [de] Heer; verkwik mijn hart in Christus. 21 Ik heb u geschreven in vertrouwen op uw gehoorzaamheid, daar ik weet dat u zelfs meer zult doen dan ik zeg. 22 En bereid mij tevens ook huisvesting, want ik hoop door uw gebeden u geschonken te zullen worden. 23 U groeten Epafras, mijn medegevangene in Christus Jezus, 24 Markus, Aristarchus, Demas en Lukas, mijn medearbeiders. 25 De genade van <onze> Heer Jezus Christus zij met uw geest.
V11. Als Paulus over het nut van Onésimus spreekt, wijst hij eerst op het nut dat Filémon van Onésimus zal hebben en dan pas op het nut dat hijzelf van hem had. Hij spreekt over het nut dat Filémon van Onésimus zal hebben als een zekerheid. Het lijkt erop dat Paulus in Onésimus een genadegave tot ontwikkeling ziet komen. In zijn gevangenschap heeft hij daar voordeel van gehad en ervan genoten.
V12. De waarde die Onésimus voor Paulus had, is die van zijn hart. Dat is een echte aanbeveling. Als Filémon al een straf in gedachten had voor het onrecht dat hem door Onésimus is aangedaan en de schade die hij heeft geleden, dan kan hij toch niet Paulus in het hart treffen. Dat zou hij namelijk doen als hij Onésimus zou straffen. Paulus bekleedt Onésimus met zijn eigen waarde tegenover Filémon. Hij noemt hem “mijn hart”. In Onésimus komt Paulus als het ware zelf naar Filémon toe. Filémon moet hem aannemen op grond van alles wat Paulus voor Filémon betekent. Hier leer je hoe je het hart van een ander kunt bereiken.
V13. Paulus had Onésimus graag bij zich willen houden. Wat had hij een steun aan die jongen, die hem ook zoveel blijdschap gaf. Onésimus diende niet alleen door zijn aanwezigheid, maar ook door zijn werk. Hij was een waardevolle dienaar van Paulus die hem daarom liever bij zich gehouden had. Daar komt nog bij dat Paulus in Onésimus een soort plaatsvervanger van Filémon zag. Als Paulus Onésimus zag, zag hij Filémon. Hij werd daardoor steeds aan Filémon herinnerd. Filémon had zelf geen gelegenheid de apostel in zijn gevangenschap op te zoeken, maar op deze manier zou dat vergoed worden. Dat zou Filémon toch ook voldoening hebben gegeven.
V14. Paulus manipuleert niet met woorden om Filémon onder geestelijke druk te zetten. Hij wil met Filémon delen wat er in zijn hart is omgegaan, opdat Filémon des te meer bereid zal zijn Onésimus te vergeven en te ontvangen. Door zo de overwegingen van zijn hart aan Filémon bekend te maken wil hij het hart van Filémon zacht maken. Hij ziet af van zijn eigen nut dat hij had van Onésimus, ter wille van het nut dat Filémon van hem zal hebben. Dat is de ware gezindheid van Christus: afzien van iets om anderen er het voordeel van te geven. Paulus wil liever alleen blijven als anderen voordeel hebben van wat hem zelf voordeel opleverde.
De handelwijze van Paulus is anders dan de wet voorschrijft (Dt 23:15-16). Genade gaat altijd verder dan de wet, want Paulus wil dat het goed komt tussen Filémon en Onésimus. Daarom heeft hij het recht niet willen nemen om Onésimus bij zich te houden. Hij wil dat met Filémon bespreken, hij wil niets afdwingen. Een beslissing afdwingen is niet de goede weg. Filémon had dan wel moeten gehoorzamen, maar zo wil Paulus niet te werk gaan. Hij wil dat het goede bij Filémon “niet als uit dwang, maar vrijwillig zou zijn”.
Als Paulus Onésimus bij zich had gehouden, had hij zich gehouden aan de wet. Hij zou Filémon dat hebben kunnen schrijven. Formeel zou alles in orde zijn. Filémon zou er niets tegenin kunnen brengen. Paulus zou zelfs kunnen schrijven dat Filémon het maar moest opbrengen Onésimus te vergeven, als een soort verplichting, als iets ‘dat toch zo hoort’. Maar liefde is niet af te dwingen. Die kun je alleen stimuleren door die zelf te bewijzen. Dat brengt de ander tot een vrijwilligheid die door de Heer wordt gewaardeerd (2Ko 8:8-9; 9:7).
V15-16. In deze verzen geeft Paulus nog een argument om Onésimus weer te ontvangen. Onésimus is een broeder geworden. Paulus spreekt zelfs over hem als “een geliefde broeder”. Hij zegt zelfs dat het weglopen van Onésimus tot diens bekering heeft geleid. Dat doet hij echter op een manier die in geen enkel opzicht tekortdoet aan de verantwoordelijkheid van Onésimus.
Je kunt dat zien aan het woord “wellicht”. Dat geeft de voorzichtigheid aan waarmee Paulus de conclusie trekt. Hij spreekt geen absolute zekerheid uit omdat God nog andere doelen zou kunnen hebben. Paulus spreekt over een resultaat dat op zichzelf staat en dat je moet zien als een soeverein handelen van God. Misschien ken jij uit je eigen leven wel situaties waarvan je met schaamte moet zeggen dat je daarin een eigenwillige weg bent gegaan en dat de Heer die toch heeft gebruikt om je bij Hem terug te brengen. Het maakt jouw schuld niet kleiner, maar Zijn genade wel groter.
Paulus spreekt niet over ‘weggelopen’, maar over “gescheiden” zijn. Die scheiding was “voor een tijd”, maar de terugkeer is voor eeuwig. De meester-slaaf verhouding is een tijdelijke. In die verhouding komt Onésimus ook terug, maar er is een nieuwe verhouding bijgekomen, namelijk die van broeder. En aan de verhouding broeder-broeder komt nooit een einde, die is er tot in eeuwigheid. Die verhouding is niet iets waarop een recht bestaat, het is een genade. Onésimus is voor Paulus vooral een geliefde broeder. Voor Filémon is hij zowel slaaf – dat is hij “in [het] vlees” – als nu ook een broeder – dat is hij “in [de] Heer”.
V17. Op grond van die nieuwe en eeuwige verhouding, gegrond op genade, vraagt Paulus aan Filémon om Onésimus aan te nemen alsof hijzelf, Paulus, voor hem staat. Hij spreekt Filémon aan als “deelgenoot”. Maar let erop dat hij zich een deelgenoot van Filémon noemt en niet andersom. Door dit zo te zeggen neemt hij de nederigste plaats in en acht hij Filémon uitnemender dan zichzelf.
Dat is de handelwijze van de liefde en de genade. Dit is moeilijk om te leren. Of vind jij het gemakkelijk om een ander de eer te geven van een werk waarin jij toch het grootste aandeel hebt geleverd? Toch is dit de manier om harten te vullen met de gezindheid van de Heer Jezus.
V18-19. Paulus heeft die gezindheid. Dat blijkt wel als hij tegen Filémon zegt om de schuld van Onésimus op zijn rekening te zetten. Het lijkt erop dat Onésimus bij zijn vlucht het een en ander heeft meegenomen, of iets heeft gedaan waardoor Onésimus zich de woede van zijn meester op de hals had gehaald. Paulus doet er alles aan om Filémon te kalmeren. Hij kan dat het beste doen door zelf de schuld op zich te nemen. Wat er is ontvreemd, moet worden teruggegeven of terugbetaald. Daarvoor stelt Paulus zich als borg op. Hij neemt de hele verantwoording van de schulden op zich. Hij zal de schuld voldoen.
Zie je hierin niet de gezindheid van de Heer Jezus, Die volmaakt de schuld van de ander, van jou, op Zich nam? Ook het kwaad dat jou misschien is aangedaan, is door Christus gedragen. Hij heeft gezegd: ‘Ik zal het betalen.’ De Heer heeft het met eigen hand geschreven. Het kan zijn dat Filémon, toen hij dit las, daaraan dacht. Zo heeft Paulus de gedachten niet op zichzelf, maar op de Heer Jezus gericht.
Met Hem voor je aandacht zul je het juiste motief voor al je handelen vinden (1Jh 3:16). Alleen door te zien op Christus zul je, als je broeder jou onrecht heeft aangedaan, op de goede wijze reageren. Nooit is iemand een verliezer als hij ter wille van de Heer iets over zijn kant laat gaan.
Dan is er nog iets. Je zou in het geval van Paulus en Filémon ook kunnen spreken van een vereffening van schulden. Filémon is Paulus meer schuldig dan andersom. Filémon staat bij Paulus in de schuld. Ook hij is door Paulus’ bediening tot geloof gekomen waardoor Paulus zijn geestelijke vader is. Behalve dat Onésimus nu zijn broeder is, heeft Onésimus ook dezelfde geestelijke vader als Filémon. Zou dat ook geen effect moeten hebben op zijn houding naar Onésimus?
V20. Door “ja broeder” te zeggen spreekt Paulus zich positief uit over wat hij van Filémon verwacht. De liefde hoopt alles (1Ko 13:7). Weer noemt Paulus Filémon ‘broeder’ en weer doet hij dat in verbinding met de verkwikking die Filémon geeft (vers 7). Hij verwacht voordeel van Filémon te hebben. Kijk jij ook in het geloof zo naar je broeders en zusters?
Dit heeft natuurlijk niets te maken met het misbruik dat sommigen van de goedheid van anderen maken. Het voordeel dat Paulus zoekt, ligt in het gedrag van Filémon. De verkwikking van zijn hart zal erin bestaan dat Filémon Onésimus in genade aanneemt zoals hij zelf in genade door God is aangenomen. Paulus zoekt niets voor zichzelf. Alles wat hij zoekt, is in Christus.
V21. Paulus heeft zijn brief geschreven in het vertrouwen dat Filémon Onésimus zal aannemen. Hij verwacht zelfs dat Filémon Onésimus de vrijheid zal geven. Hij spreekt daarover in bedekte termen – “meer doen dan ik zeg” –, maar duidelijk genoeg voor wie de taal van de liefde verstaat. Het zou zo maar kunnen zijn dat Filémon Onésimus de ruimte geeft om zijn gave ten dienste van de gemeente te gebruiken. Dat zou betekenen dat Filémon hem niet voor zichzelf en de taken thuis zou houden.
V22. Nadat hij zo uitvoerig heeft geschreven om de terugkeer van Onésimus voor te bereiden, voegt hij er nog een enkele regel aan toe met een verzoek voor zichzelf. Hij vraagt of Filémon huisvesting voor hem wil regelen. Dat houdt in dat hij spoedig zal worden vrijgelaten.
Voor die vrijlating rekent hij niet op de goedheid van de keizer, maar op de gebeden van de broeders en zusters. Zijn hele leven ziet hij in verbinding met de Heer en zijn broeders en zusters. Deze vraag om huisvesting, die de spoedige komst van Paulus betekent, zal ook een extra stimulans voor Filémon zijn om aan het verzoek van Paulus ten aanzien van Onésimus te voldoen.
V23. Paulus besluit zijn brief met het doen van de groeten van enkele broeders. Onder hen zijn broeders die ook in de brief aan de Kolossenzen worden genoemd. Hij begint met Epafras (Ko 1:7; 4:12). Van Epafras lees je hier iets wat in de brief aan de Kolossenzen niet wordt genoemd. In deze brief, die zo over de gevoelens van een dienaar gaat, vindt Paulus ook een bijzondere troost in Epafras als een lotgenoot. Te weten dat iemand hetzelfde doormaakt als jij, kan bemoedigend zijn en kracht geven om te volharden (vgl. 1Pt 5:9).
V24. Dan noemt Paulus vier namen van mensen van wie hij zegt dat zij zijn “medearbeiders” zijn. Markus is de man voor wie het leven in de dienst van de Heer te zwaar was geworden, maar die nu toch weer nuttig is (Hd 13:13; 15:37-38; Ko 4:10). Aristarchus is een reisgenoot van Paulus geweest, met wie hij roerige tijden heeft beleefd (Hd 19:29). Demas hoort er hier nog bij, maar zal afhaken (2Tm 4:10). Hij is het tegenbeeld van Markus. Bemoediging en teleurstelling liggen vaak dicht bij elkaar. Tot slot noemt hij Lukas, de arts. Van diens zorg voor zijn lichaam zal hij zeker dankbaar gebruik hebben gemaakt.
V25. Zijn persoonlijke groet is niet alleen tot Filémon gericht, maar tot allen. Het woord “uw” staat in het meervoud. Hij wenst dat de genade van onze Heer Jezus Christus met de geest van allen zal zijn.
Hoe belangrijk is die wens ook nu. Je geest wordt dagelijks aan talloze indrukken blootgesteld. Je denken wordt beïnvloed door alles wat je ziet en hoort. Het is belangrijk je geest zuiver te houden. De genade van de Heer Jezus wil je ertoe brengen jezelf te “reinigen van alle bevlekking van [het] vlees en van [de] geest” (2Ko 7:1). Dan ben je vrij in je geest en kun je de Heer Jezus beter leren kennen. Je bent beter in staat Zijn Woord te begrijpen en Zijn wil te doen. Zijn gezindheid zal dan meer in jou openbaar komen, en is dat niet het hoofdthema van deze brief?
Lees nog eens Filémon 1:11-25.
Verwerking: Hoe kun jij iemands hart in Christus verkwikken?