Na een lezing vertelde iemand in een persoonlijk gesprek dat hij nog wel wat vragen had over wat ik in de beantwoording van een vraag over de wet had gezegd. De achtergrond was, zo zei hij erbij, dat hij enige tijd geleden van een bepaalde kerkelijke gemeente was overgestapt naar een messiaanse gemeente. Daar werd volgens hem consequent met de wet omgegaan, zoals God dat wilde. Zijn voorstel was om aan de hand van vragen die hij zou stellen van gedachten te wisselen over wat hij nu als juist zag. Ik heb zijn voorstel aangenomen. Met toestemming van mijn correspondentiepartner wordt onze correspondentie voor een groter publiek beschikbaar gesteld. In een aantal gevallen heb ik antwoorden aangevuld. De aanvulling wordt afzonderlijk weergegeven.
Inleiding
Na een lezing vertelde iemand in een persoonlijk gesprek dat hij nog wel wat vragen had over wat ik in de beantwoording van een vraag over de wet had gezegd. De achtergrond was, zo zei hij erbij, dat hij enige tijd geleden van een bepaalde kerkelijke gemeente was overgestapt naar een messiaanse gemeente. Daar werd volgens hem consequent met de wet omgegaan, zoals God dat wilde. Zijn voorstel was om aan de hand van vragen die hij zou stellen van gedachten te wisselen over wat hij nu als juist zag.
Ik heb zijn voorstel aangenomen en hem geschreven: “Fijn om zo met elkaar in gesprek te komen. Mijn antwoorden, of pogingen daartoe, betekenen niet het eind van alle tegenspraak. Het gaat mij erom dat we in de gezindheid van de gelovigen in Beréa een gedachtewisseling mogen hebben en de Schrift onderzoeken of deze dingen zo zijn” (Hd 17:11).
Het onderwerp is mij meer en meer gaan boeien. Regelmatig lees ik in diverse publicaties dat christelijke gemeenten gebruiken introduceren die stammen uit het Jodendom ofwel de oudtestamentische voorschriften die God aan Israël heeft gegeven, zoals het vieren van Joodse feesten. Tegen die achtergrond leek het me goed om onze correspondentie over dit onderwerp voor een groter publiek beschikbaar te stellen. Ik heb mijn correspondentiepartner ernaar gevraagd hoe hij tegenover mijn voornemen stond. Daarbij heb ik vermeld dat ik het zonder vermelding van zijn naam zou doen en ook met een eventuele uitbreiding van vragen en een aanvulling op de antwoorden. Daarin gaf hij mij de vrijheid. Een aanvulling op een aantal antwoorden vindt de lezer na de beantwoording van alle vragen.
Ik wil nog wel opmerken dat sommige gestelde vragen en gegeven antwoorden niet in elke messiaanse gemeente even sterk leven en daarom niet algemeen toepasbaar zijn op al deze gemeenten. In sommige gemeenten zullen bepaalde vragen en wat in de antwoorden is gesteld zelfs niet eens aan de orde zijn. Het kan ook zijn dat men het met bepaalde antwoorden van harte eens is. Er is binnen de messiaanse beweging een verscheidenheid aan gedachten over de kenmerken van een messiaanse gemeente.
Vraag 1 Jezus
Was/is Jezus een Jood?
Re: Ja, dat was Hij op aarde. Dat is Hij nu niet. Hij is nu in het Vaderhuis (Jh 14:1-2), waar geen geslachten of andere aardse onderscheidingen zijn.
Het doet Zijn Persoon geweldig tekort om ons spreken over Hem te beperken tot Zijn Jood-zijn of daarop de nadruk te leggen. Hij is veel meer. Van belang is om eraan te denken en eraan vast te houden dat Hij bovenal de eeuwige Zoon van de eeuwige Vader is. Hij is het Die Mens is geworden. Johannes schrijft daarover in zijn evangelie op indrukwekkende wijze (Jh 1:1-3,14).
Ook als Mens is de Heer Jezus Gods Zoon, want Hij is in Maria door God de Heilige Geest verwekt (Lk 1:35). Daarom spreekt Hij over Zichzelf vaak als “de Zoon des Mensen” (terwijl Hij nergens over Zichzelf als ‘Jood’ spreekt). Zijn belijdenis daarvan voor de godsdienstige leiders is de directe aanleiding dat ze Hem tot de dood veroordelen (Mt 26:64-66). Als Zoon des mensen staat Hij niet alleen in verbinding met de Joden, maar met alle mensen.
Een aanvulling hierop:
Eerst een enkel woord over het feit dat de Heer Jezus nergens over Zichzelf als Jood spreekt en dat Hij nu, in de hemel, geen Jood is. Ik hoorde van iemand die daar tegenin ging met als argument dat de Heer “de Leeuw uit de stam van Juda” wordt genoemd (Op 5:5). Dat is Hij natuurlijk ook. Jakob heeft er al over geprofeteerd dat Hij dat zou zijn (Gn 49:9-10). Dergelijke uitspraken kunnen met meerdere soortgelijke uitspraken worden aangevuld, zoals Mt 1:1-17; Hb 7:14a; Op 21:16. Natuurlijk is Hij de beloofde Messias, en wel voor Zijn aardse volk. Hij is de vervulling van de profetieën. Maar NU is Hij NIET de Messias. Hij is de Messias van Zijn aardse volk, maar NU staat Hij niet in verbinding met Zijn aardse volk. Zijn volk heeft Hem immers verworpen; Hij heeft Zijn verbinding met het volk moeten verbreken en noemt hen sinds dat moment “Lo-Ammi”, dat is “niet Mijn volk” (Hs 1:9). De Heer Jezus staat NU in verbinding met Zijn hemelse volk, de gemeente. Met de gemeente staat Hij niet in verbinding als Messias, maar als Hoofd. Hij is door God “als Hoofd over alles gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is, de volheid van Hem Die alles in allen vervult” (Ef 1:22b-23). [Zie ook vraag 11 en het antwoord daarop.]
Ik moest denken aan de vraag die de Heer Jezus over Zijn Persoon aan de farizeeën stelt: “Wat denkt u van de Christus? Wiens Zoon is Hij?” (Mt 22:42a). Als op deze werkelijk fundamentele vraag geen ondubbelzinnig antwoord komt, heeft het geen zin om verdere onderwerpen te bespreken.
Het is van wezenlijk belang de Heer Jezus als de eeuwige God te belijden. Het gaat erom Jezus Christus als in het vlees gekomen te belijden (1Jh 4:2-3). Dat Hij in het vlees “gekomen is”, houdt per definitie in dat Hij als God altijd heeft bestaan. Iemand kan alleen in het vlees komen als Hij een vóórbestaan als God heeft. Hij heeft van eeuwigheid bestaan als de eeuwige Zoon. De belijdenis dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is dan ook tevens een belijdenis van de Godheid van de Heer Jezus.
Dit wordt geloochend door ene Levi Zoutendijk die belijdt tot de Messias belijdende beweging te behoren. Hij schrijft in reactie op een opmerking dat de Heer Jezus toch door Thomas als “mijn Heer en mijn God” (Joh 20:28) wordt beleden het volgende:
[Citaat:] Nu noemt u een zin, wat eigenlijk niet meer dan een bijzin is. Zo’n opmerking kan niet in ene het grote gebod opzij duwen. Hier moet iets anders bedoeld zijn. Wat is dan het geval?
De brieven en evangeliën hebben veel zogenaamde hebraïsmen in zich: Hebreeuwse uitdrukkingen, e.d., zoals: Gezegend zij de Heilige, etc. Ik meen dat we in dit geval ook te maken hebben met zo’n staande uitdrukking, toen deze gelovige uiting gaf van een wonderlijk tafereel, namelijk het in leven zien van de eerder gestorven Messias Jesjoea. Hierop verbaasde Thomas zich mijns inziens met een ‘Jahweh/Adonai (Here), mijn God!”. Dit zei hij dus bij zichzelf! Uit verwondering! [Einde citaat; https://www.yeshuahatorah.com (website bezocht 12-08-2022)]
Ik heb Gerard Kramer, altijd mijn betrouwbare en uiterst kundige vraagbaak voor wat betreft de Griekse grondtekst van het Nieuwe Testament, gevraagd naar de betekenis van de belijdenis van Thomas. Hij schrijft:
Allereerst is de uitspraak van Thomas in Jh20:28 helemaal geen bijzin, maar een hoofdzin. Het is een vocativus, die gewoon gelezen / vertaald moet worden als ‘Mijn Heer en mijn God’. Deze uitroep – of liever: uitspraak! - wordt overigens als een citaat in de directe rede geïntroduceerd door het eraan voorafgaande ‘Thomas antwoordde en zei tot Hem’; dat is niet een manier om iets wat iemand even ontglipt te introduceren. Het Grieks van het citaat is verder gewoon Grieks en geen Hebraïsme; wel is het zo dat zowel in het Grieks van de Septuaginta als in het Grieks daarbuiten een nominativus als vocativus kan worden gebruikt. Dat zwakt de uitspraak van Thomas echter niet af!
Ook de Joodse uitlegger David H.Stern in zijn New Testament Bible Commentary zegt over deze uitspraak van Thomas: ‘De belijdenis van ‘de twijfelaar Thomas’ komt het dichtst bij de verklaring in het Nieuwe Testament dat Yeshua God is’ – inderdaad, niet in de vorm van een stelling, zoals Stern opmerkt, maar als een uitroep. Maar die moet wel volledig recht worden gedaan, en de Heer weerspreekt Thomas niet! Stern wijst ook op OT-plaatsen als Js 9:5-6; Jr 23:5-6 en Mi 5:1 om aan te geven dat het OT eveneens de gedachte niet vreemd was dat de Messias God is.
Het zal de aandachtige lezer duidelijk (geworden) zijn dat de ‘verklaring’ van Zoutendijk uit de lucht is gegrepen – om het maar zachtjes uit te drukken. Een dergelijk ‘verklaring’ heeft niets met gezonde Schriftuitleg te maken.
Er bestaat onder christenen over diverse onderwerpen verschil van mening. Dat is beschamend genoeg. Het moet ons nederig houden en we moeten daarmee en met elkaar leren omgaan in de gezindheid van de Heer Jezus. Er zijn echter ook onderwerpen waarover geen verschil van mening mag zijn en een daarvan is dat de Heer Jezus, de eeuwige Zoon, eeuwig en waarachtig God is. De Heer zegt ook Zelf dat Hij dat is (Jh 8:58).
In een volgende mail stelde mijn correspondentiepartner iemand aan mij voor die hij had gevraagd te helpen bij zijn antwoord op mijn vraag over de Godheid van de Heer Jezus. Zijn opvatting op deze dingen komt neer op die van Zoutendijk. Hij schreef onder andere god/God kan ook een titelaanduiding zijn zoals bij Mozes en Jezus. Daarop reageerde ik als volgt: Ik krijg de indruk dat hij op de lijn van Zoutendijk zit. Hij plaatst in zijn opmerking ‘Mozes en Jezus’ op één lijn, onder dezelfde titelaanduiding. Ik hoop dat mijn indruk niet juist is (dat hoor ik graag), want de Heer Jezus is véél meer dan Mozes. Het getuigenis van de Vader over Zijn Zoon is duidelijk: “Deze is Mijn geliefde Zoon” (Mt 17:5). Dat zegt de Vader als reactie op een opmerking van Petrus, waarin hij de Zoon op één lijn plaatst met Mozes (en Elia) (Mt 17:4). Dat is onacceptabel voor de Vader!
Het doet me denken aan Hebreeën 1, waar de schrijver direct al in het eerste vers het onderscheid tussen Jezus en iedere oudtestamentische gelovige, hoe uitnemend hij ook mag zijn geweest, haarscherp duidelijk maakt: “Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in [het] laatst van deze dagen tot ons gesproken in [de] Zoon” (Hb 1:1).
Dit vers bevat een ongeëvenaard getuigenis van de Heilige Geest over de Zoon. Ik zal het vers toelichten:
De schrijver wijst zijn lezers erop dat God vroeger “tot de vaderen gesproken had”. Dat maakt duidelijk dat de lezers in de eerste plaats gelovigen uit de Israëlieten zijn. Voor hen die uit het heidendom tot bekering zijn gekomen, zou deze uitdrukking immers geen zin en betekenis hebben gehad. Ook het feit dat God “in de profeten” heeft gesproken, geeft aan dat het om lezers van Joodse herkomst gaat. Daar rekent de schrijver zichzelf ook toe. Dat kun je zien aan het “tot ons”.
In de profeten is God “vele malen en op vele wijzen” tot de vaderen gekomen. Door de loop van de tijd heen heeft Hij vele malen op verschillende tijdstippen en door steeds weer andere profeten tot Zijn aardse volk gesproken. Hij heeft ook op vele verschillende manieren gesproken. Je kunt daarbij denken aan waarschuwingen, onderwijzingen, visioenen, dromen, wonderen en tekenen. Al dit spreken heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. Het volk is telkens weer en steeds verder van God afgeweken.
Nadat God in de voorbije eeuwen op deze wijze tot Zijn volk heeft gesproken, heeft Hij ten slotte tot hen gesproken in Zijn Zoon. Dit spreken gebeurde aan het einde van de tijden. Dat zijn de tijden waarin God nog tot Zijn volk sprak, maar die op hun einde liepen en eindigden toen Zijn volk Zijn Zoon verwierp. Dit spreken van God in Zijn Zoon gebeurde toen de Heer Jezus op aarde was. Het was een laatste poging van Gods kant om Zijn volk tot Zich terug te brengen.
Er is echter een enorm onderscheid tussen het spreken van alle voorgaande profeten en het spreken in de Zoon. De profeten waren mensen door middel van wie God Zich tot het volk richtte. Maar de Heer Jezus, de Zoon, is geen middel door wie God spreekt. Het spreken van de Heer Jezus is het spreken van God Zelf! De profeten spraken namens God. De Heer Jezus sprak niet namens God, maar in Zijn hoedanigheid van God. Zeker deed Hij dat als Mens op aarde, maar die Mens is God de Zoon.
Dat maakt Gods spreken in de Zoon buitengewoon indrukwekkend. Als God in de Zoon spreekt, is er geen sprake meer van gedeeltelijke of tijdelijke Goddelijke uitspraken, want alle spreken van de Zoon is voortdurend en volmaakt Goddelijk. De Zoon is oneindig ver verheven boven de profeten, zoals Hij dat ook is boven alle andere personen en ook boven de engelen tegen wie de Joden zo hoog opzien.
Als de schrijver zo de Zoon in zijn betoog heeft ingevoerd, gaat hij op onnavolgbare wijze de grote verhevenheid van de Zoon beschrijven. Hij doet dat door zeven heerlijkheden van deze alles en iedereen te boven gaande Persoon aan je voor te stellen.
Tot zover mijn toelichting. Ik hoop en bid dat je de tijd neemt om dit getuigenis op je te laten inwerken.
Vraag 2 Paulus
Was Paulus een Jood?
Re: Ja. Ook hier is alleen een ‘ja’ te beperkt. Paulus is door zijn ontmoeting met de verheerlijkte Heer in de hemel tot bekering gekomen (Hd 9:1-19). Hij wordt, zoals hij dat zelf zegt, door de Heer Jezus uit het volk van de Joden genomen en gezonden tot de volken om hun ogen te openen voor de heerlijkheid van Christus die Hij nu in de hemel heeft (Hd 26:17). Hij geeft alle voordelen van het Jood-zijn op omdat hij alles in Christus heeft gevonden (Fp 3:4-11). Ergens anders zegt hij: “Wij kennen dus van nu aan niemand naar [het] vlees; en als wij al Christus naar [het] vlees hebben gekend, dan kennen wij [Hem] nu niet meer [zo]” (2Ko 5:16).
Een aanvulling hierop:
Wat Paulus in 1 Korinthiërs 9 over zijn dienst in het evangelie zegt, maakt het nog duidelijker. Hij zegt: “Want terwijl ik vrij ben van allen, heb ik mij allen tot slaaf gemaakt om er zoveel mogelijk te winnen. En ik ben de Joden geworden als een Jood, om [de] Joden te winnen; hun die onder [de] wet zijn, als onder [de] wet (hoewel ik zelf niet onder [de] wet ben), om hen die onder [de] wet zijn te winnen; hun die zonder wet zijn, als zonder wet (hoewel ik niet zonder wet voor God ben, maar aan Christus wettelijk onderworpen), om hen die zonder wet zijn te winnen” (1Ko 9:19-21).
Het is opmerkelijk dat Paulus zegt dat hij de Joden is geworden als een Jood om Joden te winnen (1Ko 9:20). Hij zegt niet dat hij een Jood is gebleven. Hij was zich ervan bewust dat hij vrij was van allen, zoals hij in het vorige vers zegt (1Ko 9:19). Maar waar hij zich kan aanpassen aan zijn toehoorders, doet hij dat ook. Predikt hij onder de Joden, dan gedraagt hij zich als een Jood. Dat wil zeggen dat hij bijvoorbeeld geen varkensvlees zal eten als hij met een Jood aan tafel zit.
Hij wil de weg naar het hart van de Jood openhouden door zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de uiterlijke vormen die voor Joden belangrijk zijn. Hij houdt rekening met de geboden uit de wet als hij daarmee een Jood voor het evangelie kan winnen.
Dat betekent niet dat hij opnieuw de wet gaat prediken. Hij is persoonlijk vrij van de wet en hij laat zich ook niet weer onder het juk van de wet brengen. Hij past zich aan als de situatie zo is, dat deze tot bevordering van het evangelie dient.
Als hij het evangelie aan heidenen verkondigt, dat wil zeggen aan mensen aan wie God de wet niet heeft gegeven, gaat hij anders te werk. Dan daalt hij af tot hun niveau van denken. In Handelingen 17 lees je een toespraak van Paulus die aansluit bij het denken van de mensen van Athene (Hd 17:22-34).
Dat hij “zonder wet” is (1Ko 9:21), betekent niet dat hij zich wetteloos gaat gedragen. In zijn benadering van de heidenen blijft hij wettelijk aan Christus onderworpen. Hij zal zich nooit op een manier gaan gedragen waar zijn Opdrachtgever niet achter kan staan. “Wettelijk onderworpen” betekent niet dat hij zich onder de wet plaatst, maar betekent dat hij zich het eigendom van Christus weet en zich onder het volle gezag van Christus plaatst.
Paulus laat in zijn terechtwijzing van Petrus zien dat hij de vrijheid van de christen handhaaft en verdedigt als die vrijheid onder druk wordt geloochend (Gl 2:11-16). Wat is het geval? Eerst is Petrus blij dat hij met de gelovigen uit de volken kan eten, waarmee hij accepteert dat het onderscheid tussen gelovigen uit de volken en gelovigen uit de Joden is verdwenen. Dat heeft hij zelf gezegd in Handelingen 15: “Hij [dat is God] heeft geen enkel onderscheid gemaakt tussen ons en hen” (Hd 15:9). Maar in Galaten 2 maakt hij dit onderscheid wel weer door zich af te zonderen.
Bij de houding die Petrus hier aanneemt, komt nog iets en dat is dat je de weg van God af nooit alleen gaat. Petrus sleept een flink aantal mensen achter zich aan (Gl 2:13). Hoe hoger het aanzien is dat iemand heeft, des te fataler zijn de gevolgen als hij iets doet dat fout is. Petrus is een waarschuwend voorbeeld. Paulus is een bemoedigend voorbeeld in zijn vastberaden optreden tegen de fout die gemaakt wordt, zelfs al is het door iemand als Petrus.
Het verdient aanbeveling de hele brief aan de Galaten eens grondig te bestuderen.
Vraag 3a Bijbelvertaling
Er wordt gezegd: iedere vertaling is een verschraling.
Re 3a: Er is slechts één origineel van Gods Woord: het door Gods Geest geïnspireerde Woord, zoals de bijbelschrijvers dat onder Zijn directe leiding hebben geschreven (2Tm 3:16-17). Dat ene origineel is niet voor ons bewaard gebleven. Wat we hebben, is een diverse keren overgeschreven kopie. Het is overgeschreven en weer overgeschreven enz. en wel door mensen die niet zijn geïnspireerd, wat overschrijffouten tot gevolg heeft gehad, omdat niets wat mensen doen, volmaakt is, hoe goed ze het ook bedoelen (vgl. Pr 7:20). Hetzelfde geldt voor vertalingen. Dat is het werk van mensen. Dit betekent niet dat we geen betrouwbare bijbelvertalingen zouden hebben, maar er kleven aan de betrouwbaarste vertaling ook de tekortkomingen van mensenwerk. Alleen God kan van Zijn werk zeggen: “En zie, het was zeer goed” (Gn 1:31).
Vraag 3b Grieks
Heb jij de Griekse versie van Galaten / Romeinen bestudeerd?
Re 3b: Ik ken geen Grieks, maar ik heb een uiterst deskundige en betrouwbare vraagbaak, die klassieke talen heeft gestudeerd. Als je een vraag hebt over het Grieks van de brief aan de Romeinen en/of van de brief aan de Galaten, kun je die stellen, dan ga ik daarvoor bij hem te rade.
Vraag 4 Leer en leven van Paulus
Zou Paulus anders gesproken hebben dan dat hij zelf leefde?
Re: Nee. Hij heeft geleefd in overstemming met wat hij leerde. Dat lezen we in 2 Timotheüs 3 (2Tm 3:10).
Vraag 5 Wet veranderd of vervallen
Waarom hebben de inwoners van Berea onderzocht of de prediking overeenkwam met de Schrift (in die tijd alleen het oude testament), als toch alle “regeltjes” gingen vervallen en/of veranderen?
Re: Hoezo gingen alle “regeltjes” vervallen? Dat heb ik niet gezegd. Er is niets vervallen en er zal niets vervallen, totdat alles is vervuld (Mt 5:17-18). Alleen is wel nodig te weten voor wie die “regeltjes” gelden en dat is voor de Joden, niet voor de heidenen.
Een aanvulling hierop:
De wet heeft niets aan kracht verloren. Alleen heeft de wet geen enkel gezag meer over wie in Christus gerechtvaardigd is. De wet is namelijk van toepassing op een mens zolang hij niet in Christus gerechtvaardigd is en dus als zondaar leeft (1Tm 1:9). Als een mens echter het oordeel van de wet erkent en tevens ziet dat Christus dat oordeel in zijn plaats heeft gedragen, dan is die mens met Christus gestorven (Rm 6:8). En wat heeft de wet te zeggen over iemand die gestorven is? Niets toch? Je kunt iemand die een ongeluk heeft veroorzaak, en daarbij zelf om het leven is gekomen, toch geen boete of gevangenisstraf meer opleggen?
De gelovige is in Christus een nieuwe schepping (1Ko 5:17; Gl 6:15). De wet is van toepassing op de mens in het vlees, dat is op de mens die in zijn zonden leeft, maar de wet is niet van toepassing op een dode. Ik ben met Christus gestorven en daarom heeft de wet geen kracht meer over mij tot veroordeling. Dat betekent niet dat ik de wet te niet doe, maar dat ik de geldigheid ervan op mij als gelovige niet erken. Nu leef ik door de Geest. De Geest wil mijn hart en gedachten richten op Christus. Als ik met Hem voor ogen leef (2Ko 3:17-18), zal ik zeker niet iets doen dat in strijd is met de wet. Daarmee zeg ik tegelijk dat niet de wet, maar Christus mijn ‘leefregel’ is.
Meer daarover kun je lezen in mijn boekje ‘De christen en de wet’ op https://www.kingcomments.com/nl/onderwerpen/christen-zijn/de-christen-en-de-wet.
Vraag 6 Daders van het Woord
Wat zou Jakobus bedoelen als hij zegt dat we daders van het Woord moeten zijn en niet alleen hoorders ?
Re: Het is een algemene opdracht voor ieder die belijdt tot Gods volk te horen dat hij of zij gehoorzaam is aan Gods Woord en dat ook in zijn of haar leven laat zien. Als er leven uit God is, moet dat zichtbaar, waarneembaar zijn, hoe zwak dat misschien soms ook is.
Een aanvulling hierop:
Veel brieven in het Nieuwe Testament, met name die van Paulus, spreken de gelovigen aan als leden van de gemeente en als verenigd met Christus. Jakobus is een uitzondering, want hij richt zijn brief “aan de twaalf stammen” van Israël “in de verstrooiing”. Jakobus schrijft zijn brief aan het volk Israël in zijn geheel. Ook opmerkelijk is dat hij, hoewel hij hoofdzakelijk de Joodse christenen aanspreekt – vijftien keer gebruikt hij het woord ‘broeders’ –, toch ook tot de ongelovige Joden spreekt.
Jakobus spreekt in zijn brief niet over de hemelse zegeningen die het deel zijn van de gemeente en van de gelovigen persoonlijk. Hij schrijft over de praktijk van het geloofsleven. In zijn brief spreekt hij ieder aan die belijdt tot Gods volk te behoren. Hij houdt de belijder voor wat deze in de praktijk moet laten zien. Wat iemand zegt, moet zichtbaar worden. Het leven uit God moet getoond worden. Dat is ook noodzakelijk, want de werken van het geloof zijn voor anderen het enige bewijs dat er echt geloof in het hart aanwezig is. Geloof werkt door liefde (Gl 5:6) als uiting van de nieuwe schepping die een gelovige in Christus is (Gl 6:15; 2Ko 5:17).
Je vindt in deze brief niet veel leer of onderwijs. De brief is mogelijk al geschreven, voordat Paulus zijn brieven schreef. Toch moet worden gezegd dat, wil deze brief werkelijkheid in je leven worden, het noodzakelijk is dat je de leer van de brieven van Paulus kent. Het is niet een brief die je zomaar eventjes in praktijk brengt. Het gaat om het uitleven van de nieuwe mens en over die nieuwe mens vertelt Paulus alles in zijn brieven. Als je zijn brieven hebt gelezen, zul je dit zeker herkennen. Hoewel de volgorde van de brieven, zoals we die in de Bijbel hebben, niet geïnspireerd is, neemt de brief van Jakobus zo direct na de brieven van Paulus een opmerkelijk juiste plaats in.
Vraag 7 Bewaren van de geboden
En Johannes in zijn brieven en Openbaring, als hij schrijft over degenen die “de geboden bewaren”?
Re: In het evangelie en de brieven van Johannes houdt het bewaren van de geboden veel meer in dan je aan de wet houden. Als de Heer Jezus spreekt over een gebod van Zijn Vader om Zijn leven af te leggen en het weer te nemen (Jh 10:16-17) kun je mij dan vertellen waar kan ik dit gebod, dat Hij Zijn leven aflegt, in de wet kan vinden?
Vraag 8 Geen andere uitlegging
Of Petrus, als hij zegt dat we geen “andere uitlegging” aan de profeten moeten geven?
Re: Daarin heeft hij, uiteraard, volkomen gelijk. Alle profeten in het Oude Testament spreken over en tot Gods aardse volk met het oog op de komst van Christus als hun Messias. De Schriften getuigen van Hem.
Een aanvulling hierop:
De Heer Jezus zal Israël alle beloofde zegeningen in het vrederijk, wanneer Hij als Messias regeert, op aarde geven. Wat daarmee wordt bedoeld, staat bijvoorbeeld in Deuteronomium 28 (Dt 28:1-14). Wanneer je deze volledig aardse zegeningen, bestemd voor een aards volk dat deze zegeningen op aarde of in verbinding daarmee zal genieten, overhevelt op Gods hemelse volk, de gemeente, geef je er een andere uitlegging aan.
Vraag 9 De sabbat
Of Paulus, als hij zegt dat we deze profeten niet moeten verachten, ze wijzen allemaal naar de geboden en met name de sabbat. Israël is er zelfs om verbannen en het is het enige gebod waar de doodstraf op stond.
Re: Je veracht de profeten wanneer je, wat ze letterlijk voor Israël hebben bedoeld, op de gemeente overhevelt, of als lid van de gemeente naar jezelf toetrekt. Zie wat Paulus hierover in Kolossenzen 2 zegt (Ko 2:20-23). Daarbij komt dat de nieuwtestamentische gelovige een nieuwe schepping is (2Ko 5:16-17; Gl 6:16), terwijl de sabbat bij de oude schepping hoort.
Een aanvulling hierop:
Nergens in het NT lezen we over een opdracht voor christenen om de sabbat te houden. Het houden of niet houden van de sabbat is een uitstekend voorbeeld om aan te tonen dat deze door God alleen voor Zijn aardse volk is bedoeld en wel als een teken tussen Hem en Israël (Ez 20:12). Door de sabbat onderscheidt Israël zich op speciale wijze van alle heidenvolken. De sabbat is het teken dat de HEERE hen heiligt, dat wil zeggen dat Hij Israël, Zijn aardse volk daardoor van de andere volken afzondert om Zijn volk te zijn (Ex 31:13-16).
Vraag 10 De opstanding
En waarom zou de Heer Jezus, onze Verlosser, niet verteld hebben dat alles ging veranderen bij / na de opstanding? Hij gaf wel aan wat er in het laatste der dagen gaat gebeuren.
Re: De Heer Jezus heeft er zeker wel en ook uitvoerig over gesproken dat alles ging veranderen, met als aanleiding daarvoor Zijn verwerping. Zo wijdt Hij er in het door Hemzelf geïnspireerde evangelie naar Mattheüs in de vorm van gelijkenissen een heel hoofdstuk aan (Mt 13:1-52). En wat te denken van Mt 11:13?
Een aanvulling hierop:
Het begrijpen van Mattheüs 13 is in dit verband van groot belang. Ik zal alleen ingaan op het eerste vers. Dit vers is de inleiding van een hoofdstuk vol onderwijs over de verandering die het gevolg is van de verwerping van de Heer: “Op die dag ging Jezus uit het huis en ging zitten bij de zee” (Mt 13:1). De eerste woorden, “op die dag” sluiten aan op het vorige hoofdstuk. In dat hoofdstuk is de haat van godsdienstige leiders tot een hoogtepunt gestegen door de lasterlijke beschuldiging dat Hij Zijn werken zou doen door de duivel. Het is de lastering van de Geest en bewijst de verharding van hun hart (Mt 12:24-32). Voor zulke mensen is er geen hoop op omkeer meer.
“Op die dag” verandert de Heer van omgeving. Hij gaat “uit het huis” en gaat zitten “bij de zee”. Het huis is een symbool van Israël, waarover vaker wordt gesproken als “het huis van Israël” (Jr 31:27,31,33). De zee stelt de volken voor die vaker met de zee worden vergeleken (Js 17:12; Op 17:15). Deze verandering van omgeving laat zien dat de Heer Zich na Zijn verwerping door Israël tot de volken richt.
Er is nog een verandering in dit hoofdstuk die het gevolg is van Zijn verwerping. Hij gaat Zich namelijk van een nieuwe vorm van onderwijs bedienen. Die nieuwe vorm is het gebruik van gelijkenissen. Hij is verworpen en daardoor nu afwezig op aarde. Daarom kon het koninkrijk niet worden opgericht op de wijze die de profeten hebben aangekondigd. Hij is in de hemel. Het gevolg daarvan is dat het koninkrijk der hemelen een karakter heeft aangenomen dat geheel nieuw is en waarover de profeten in het Oude Testament niet hebben kunnen schrijven. Dat nieuwe karakter is dat het koninkrijk der hemelen in plaats van openlijk op aarde gevestigd te worden nu in verborgenheid wordt opgericht.
Dat nieuwe, in het Oude Testament verborgen karakter gaat de Heer in zeven gelijkenissen voorstellen. Zeven is het getal van volmaaktheid. In deze zeven gelijkenissen geeft Hij een compleet beeld van het koninkrijk in zijn verborgen vorm.
[Voor een uitleg van het hele hoofdstuk verwijs ik de lezer naar mijn commentaar daarover op https://www.kingcomments.com/nl/bijbelstudies/Mt/13]
Vraag 11 De Leeuw uit de stam van Juda
[Met vraag 11 begint de tweede serie vragen, waarbij een enkele vraag voorkomt uit mijn antwoord op een vraag uit de eerste serie.]
Wie wordt bedoeld met de Leeuw uit de stam van Juda, als er wat dat betreft geen onderscheid is in de hemel?
Re: De Heer Jezus is “de Leeuw uit de stam van Juda” (Op 5:5) over wie Jakob heeft geprofeteerd (Gn 49:9-11). Hij is uit die stam geboren. Als de Leeuw is Hij de Heerser, niet alleen over Israël, maar over de hele schepping. Vergelijk het woord van de Heer Jezus dat Hij tegen de Samaritaanse vrouw zegt: “Het heil [of: de behoudenis] is uit de Joden” (Jh 4:22). In Zijn Persoon is Hij het heil uit de Joden omdat Hij als Jood geboren is. Dat betekent niet dat het heil alleen voor de Joden is, maar dat het in Hem voor alle mensen beschikbaar is. Hij, Die als Leeuw over de schepping zal regeren, is Dezelfde Die de schepping heeft teruggekocht voor God door als het Lam de koopprijs van Zijn bloed te betalen. Daarvoor zal Hij door al Zijn verlosten als het Lam worden geëerd. Al Zijn verlosten zijn allen die Hem als Heiland (waarin het woord ‘heil’ zit) hebben aangenomen, zowel uit Israël als uit de volken (Op 5:6-13).
Een aanvulling hierop:
Overigens maakt de aanbidding die het Lam wordt toegebracht duidelijk dat Christus God is, want alleen God komt aanbidding toe (vgl. Jh 9:38).
Vraag 12 De Heer van de sabbat
Je geeft aan dat Hij de Zoon des mensen is en ik ben het daar mee eens, maar een eindje verder schrijf je dat de geboden, dus ook de sabbat, aan (een deel van (de Joden)) Israël, gegeven is. Dit spreekt de uitspraak van onze Heiland tegen dat Hij de Zoon des mensen, de Heere, ook van de sabbat is. (Mt 12:8) Hoe moet ik dit zien ?
Re: Er is geen tegenspraak tussen het feit dat de Heer Jezus de Zoon des mensen en de Heer van de sabbat is. Hij is zowel het een als het ander. Dat zal zichtbaar worden in het duizendjarig vrederijk. Het vrederijk is de ware sabbat en Hij is daarvan de Heer, terwijl Hij als de Zoon des mensen zal regeren om die vrede in stand te houden. De sabbat zal dan ook in letterlijke zin worden gehouden op elke zevende dag van de week (Ez 46:1-10). De sabbat geldt voor de aarde, niet voor de hemel. De sabbat geldt daarom niet voor de gemeente, want die is niet op aarde met de Heer Jezus verbonden, maar in de hemel. Daar is haar burgerschap (Fp 3:20).
Een aanvulling hierop:
In Kolossenzen 2 leert Paulus de gelovige dat hij zichzelf mag zien als volmaakt geworden in Christus (Ko 2:8-10). Hij wijst in dat verband op het gevaar dat godsdienstige inzettingen weer zeggenschap krijgen over iemand die met Christus verbonden is. Weet je wat het inhoudt als je die dingen toelaat in je leven? Dat je daardoor de volmaaktheid van het werk van Christus en de heerlijke gevolgen daarvan voor jou persoonlijk loochent. De vijand weet hoe effectief Joodse en andere godsdienstige inzettingen zijn. Als hij je ertoe kan brengen die te gaan onderhouden, is hij geslaagd.
Hij noemt vijf dingen die het godsdienstig systeem kenmerken dat de dwaalleraren aanhangen en onder de gelovigen in Kolosse en ook vandaag onder de gelovigen wereldwijd willen introduceren (Ko 2:16). Niets ervan is geestelijk, het is allemaal materieel, aards. Er is niets mis met eten en drinken, maar als het een godsdienstige lading krijgt, is het een verminking van de ware dienst aan God. In Israël hadden de spijswetten hun plaats, evenals speciale (jaarlijkse) feestdagen, de (maandelijkse) nieuwe maan en de (wekelijkse) sabbat. Als deze dingen worden overgeheveld naar de tijd van het christendom, gaat de ware betekenis van het christendom verloren.
Paulus zegt vervolgens van deze inzettingen van het Oude Testament “een schaduw” van “het lichaam” zijn (Ko 2:17). Het lichaam wil zeggen de werkelijkheid die zou komen. Die werkelijkheid is Christus (Jh 5:46). Christus is de vervulling van alle oudtestamentische schaduwen. Hij is ons ware voedsel en onze ware drank. Hij is de vervulling van alles wat in de verschillende feesten wordt voorgesteld. Iets van de schaduw in het christendom invoeren werpt een schaduw over Christus.
Je kunt het vergelijken met het kijken naar een foto, terwijl de persoon zelf aanwezig is. Genoegen nemen met een foto en de persoon negeren komt neer op een afwijzing van de persoon. Ook het heen en weer bewegen van je aandacht tussen foto en persoon houdt een belediging van de persoon in. Er wordt mee gezegd dat de persoon niet voldoende is. Het verlangen naar een vermenging van de schaduw met de werkelijkheid betekent dat Christus niet voldoende is.
Steeds weer is er discussie over het houden van de sabbat. Steeds weer klinken er stemmen die de sabbat in enigerlei vorm onderdeel van het christelijk leven willen maken. Die discussie is in het licht van wat hier staat volkomen nutteloos en ook gevaarlijk. Het is trouwens de enige keer dat in de eenentwintig nieuwtestamentische brieven naar de sabbat wordt verwezen. Om die te houden? Nee, juist om die niet te houden. Is dat niet veelzeggend?
Vraag 13 Alle mensen
Aangaande het gezegde dat de “regeltjes” alleen voor de Joden zouden zijn de volgende vraag: Zijn alleen de Joden mensen? (Pr 12:13).
Inderdaad gelden Gods geboden voor “alle mensen”, en dit moet samengaan met gehoorzaamheid aan het bevel: “Vrees God”, zoals het vers in Prediker waar je naar verwijst, begint. “Gods geboden” is hier niet beperkt tot de wet van Mozes, maar verwijst naar alles waarover Gods wil gekend moet worden, dat is het hele leven en de hele schepping. Gehoorzaamheid gaat samen met het vrezen van God. Waarom het raadzaam is te luisteren naar het bevel van Pr 12:13 – God vrezen en Hem gehoorzamen – zegt de Prediker in het volgende vers: “God zal namelijk elke daad in het gericht brengen” (Pr 12:14). De slotsom wordt door de Prediker onderstreept door te verwijzen naar het uiteindelijke oordeel van God over alles wat de mens heeft gedaan, of dat nu in het openbaar of in het verborgene is geweest (1Ko 4:5; 2Ko 5:10).
De gelovige, die lid is van de gemeente van God, Gods hemelse volk, is echter niet onder de wet, maar onder de genade (Rm 6:14). Hij ontkent de wet niet; hij erkent juist volledig het gezag van de wet. Hij heeft namelijk erkend dat de wet hem terecht veroordeelt en dat hij op grond daarvan de dood verdient. Hij heeft daarbij zicht gekregen op Christus en Zijn werk op het kruis en leert uit de Schrift dat de Heer Jezus het oordeel heeft ondergaan dat hij verdiende (Gl 3:13). Hij is met Christus gestorven. Daardoor heeft de wet geen zeggenschap meer over hem (Rm 7:1-6). Welke aardse wet heeft nog zeggenschap over iemand die dood is?
Vraag 14 Paulus en het Oude Testament
Mijn reactie op antwoord 4: Precies, echter Paulus was onderwezen naar het oude testament, er was niets anders, toch?
Re: Dat klopt. Alleen: er heeft een gebeurtenis plaatsgevonden in zijn leven, waardoor hij radicaal is veranderd. Die gebeurtenis is zijn ontmoeting met de verheerlijkte Heer in de hemel (Hd 9:1-19; 22:1-21; 26:12-18), Die hij tot dat moment voor een valse Messias had gehouden. Zijn fenomenale kennis van het Oude Testament gebruikte hij om met name de Joden ervan te overtuigen dat Jezus de Christus was. Tegelijk getuigde hij van het nieuwe, dat Christus de Zoon van God is, Die als verheerlijkt Hoofd van de gemeente in de hemel is.
Het uitgangspunt voor Paulus’ dienst is de openbaring van Gods Zoon in hem (Gl 1:16). Er staat niet ‘aan’ hem, maar “in” hem. Dat wijst op de innerlijke en innige verbinding die bij de bekering tussen de gelovige en de Heer Jezus ontstaat en daarna blijft voortbestaan. Die verbinding komt tot uiting in de woorden die Paulus bij zijn bekering te horen krijgt: ”Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” (Hd 9:4). Hij vervolgde de gelovigen, de leden van de gemeente van God, op aarde, maar dat betekende dat hij in wezen het Hoofd van de gemeente in de hemel, de Heer Jezus, vervolgde. De Heer Jezus en de gemeente zijn één (1Ko 12:12).
In de benaming “Zoon” ligt de hele rijkdom van het evangelie opgesloten. Wat is de inhoud van zijn eerste prediking? Niet de Messias, maar de Zoon (Hd 9:20). Hij verkondigt niet een leer, maar een Persoon. Deze Persoon is de eeuwige Zoon. Daarom kan de verkondiging niet beperkt blijven tot Israël, maar moeten ook de volken van Hem horen, niet van Hem als de Messias, maar als de Zoon.
Vraag 15 Gods Woord en de uitleg ervan
Naar aanleiding van het antwoord op vraag 6 : Is de wet Gods Woord niet? Mijns inziens zijn het hele oude testament (wet en profeten e.d.) en Openbaring Gods Woord en de rest van het nieuwe testament is een uitleg (vervulling) daarvan. Er kan altijd een lijn getrokken worden van het tweede naar het eerste testament (verbond) en visa versa. Als er dan over het gehoorzamen van Gods Woord gesproken wordt....... Bovendien : Jakobus had alleen het oude testament !!
Re: Ik weet niet of ik je goed begrijp, maar zoals je het schrijft, begrijp ik dat je een onderscheid maakt tussen enerzijds ‘het hele oude testament (wet en profeten e.d.) en Openbaring’ als zijnde ‘Gods Woord’, en anderzijds het Nieuwe Testament (met uitzondering van Openbaring) als ‘een uitleg (vervulling) daarvan’. Het hele Oude Testament en het hele Nieuwe Testament, van Genesis 1:1 tot en met Openbaring 22:21, vormen toch het complete Woord van God? Wil je nog even toelichten wat je met dit onderscheid bedoelt?
In de toelichting die ik kreeg, schrijft mijn gesprekspartner het volgende:
Wat mij betreft is de Thora en de profeten en Openbaring Gods Woord. Je vind dit een ietwat vreemde vinding van mij, dit is ook absoluut niet iets wat in de gemeente waar ik nu ga geleerd wordt. Ik zal toelichten hoe ik hiertoe kom. In de gedeelten van het oude testament die ik benoem worden met grote regelmaat de klanken “God sprak” en “het woord des Heeren kwam tot” en “de HEERE (JHWH) sprak” gehoord. Openbaring is de openbaring van Jezus Christus, hierin spreekt Jezus, God dus. In de Evangeliën (nog een enkele keer, zoals bij de doop) en Handelingen (eventueel bij de bekering van Paulus) en de brieven van Paulus en Petrus en Johannes en dergelijke wordt dit niet gehoord. Dat wil niet zeggen dat de Geest van God de mensen die deze hebben geschreven niet heeft geholpen, integendeel. Het is namelijk een uitleg van of vanuit het oude testament. De vertalingen echter zijn op vele fronten verschralingen. Hierdoor wordt het verband, oftewel de lijn in de verhalen vaak (voor een deel) gemist. Vandaar dat wat mij betreft deze gedeelten Gods Woord zijn en de uitleg daarvan is ondergeschikt. Je schrikt hier misschien van, maar wellicht kun je dit op je in laten werken en de bril eens aan de kant leggen om dit te overdenken. Nogmaals Paulus, Petrus, Lukas, Judas, Jakobus enz. hadden alleen het oude testament !!! [Einde toelichting]
Een aanvulling hierop:
Als mijn gesprekspartner in zijn toelichting zegt: “Vandaar dat wat mij betreft deze gedeelten Gods Woord zijn en de uitleg daarvan is ondergeschikt”, is dat – hoewel onbedoeld – een frontale aanval op de Goddelijke inspiratie van het Woord van God als één geheel, van Genesis 1 tot en met Openbaring 22. Een verschil tussen gedeelten die Gods Woord zijn en gedeelten die uitleg zouden zijn en daarom ondergeschikt zouden zijn, is totaal vreemd aan de Schrift. Evenals de Godheid van Christus van fundamenteel belang is, is dat het geval met het geloof dat elk woord van de Schrift van Genesis 1 tot en met Openbaring 22 door Gods Geest is ingegeven (2Tm 3:17-18). Wie daarvan door het getuigenis van Gods Geest in zijn hart overtuigd is, zal geen nadere toelichting nodig hebben. [Zie ook https://www.kingcomments.com/nl/onderwerpen/begin-en-groei-van-geloof/btb-2-de-bijbel--van-a-tot-z-het-woord-van-god]
Dat Paulus, Petrus, Lukas, Judas, Jakobus enz. alleen het Oude Testament zouden hebben, is slechts gedeeltelijk waar en daarom onwaar. Er komt namelijk bij dat zij ook de Christus van de Schriften – in tweeërlei zin: Christus is zowel de Auteur als de inhoud van de Schriften – hadden leren kennen en van Hem nader onderwijs hadden ontvangen. Zo heeft bijvoorbeeld Paulus nader onderwijs ontvangen van de verheerlijkte Christus over de gemeente en dat onder de leiding van de Heilige Geest in zijn brieven doorgegeven. Petrus heeft van de Heer Jezus in Zijn leven op aarde nader onderwijs ontvangen en dat onder de leiding van de Heilige Geest in zijn brieven doorgegeven. Lukas heeft alles van het leven op aarde van Christus nauwkeurig onderzocht en het verslag daarvan onder de leiding van de Heilige Geest in zijn evangelie, het evangelie naar Lukas, opgeschreven (Hd 1:1-3). Het boek Handelingen bevat het verslag van Lukas dat hij onder de leiding van de Heilige Geest heeft geschreven over de hemelvaart van de Heer Jezus en het werk van de Heilige Geest, Die in plaats van Christus op aarde is gekomen, op aarde.
Vraag 16 Het gebod van de Vader
In antwoord 7 stel je me een wedervraag. Het antwoord hierop is dat je dit gebod inderdaad niet in de wet kunt vinden. Dat is ook niet de bedoeling van dit gebod, want de Heer zegt: dit gebod heb IK van Mijn Vader ontvangen. Dit is een Persoonlijke opdracht. Als jij de opdracht van God ontvangt om zendeling of evangelist te worden, dan geldt dat niet voor mij. Bovendien vind ik in die reactie nog iets opmerkelijks. Er staat dat de geboden bewaren veel meer is dan "je aan de wet houden". Dit houdt dus in dat "je aan de wet houden" binnen de kaders van bewaren van de geboden (ook de sabbat) valt en daar ben ik het mee eens. Zie ik dit goed?
Re: Het feit dat het een persoonlijk gebod voor de Heer Jezus is, verandert toch niets aan het karakter ervan? Het blijft toch een gebod en wel een gebod dat je niet in de wet vindt? Daarbij komt dat het zeker ook een opdracht voor ons is. Lees maar: “Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij Zijn leven voor ons heeft afgelegd; ook wij behoren het leven voor de broeders af te leggen” (1Jh 3:16). Dit is geen gebod uit de wet, maar een eigenschap van het nieuwe leven in de nieuwtestamentische gelovige en dat leven is de Heer Jezus. “De broeders” over wie Johannes spreekt, zijn niet de naasten van de Israëlieten, maar alle kinderen van God uit alle talen en volken en naties.
Vraag 17 ‘Hem’ en ‘Zijn’ in 1 Johannes
Wie worden bedoeld met Hem en Zijn in 1 Johannes 2:3-6?
Re: Het is een van de kenmerken van de brieven van Johannes dat niet altijd duidelijk is of ‘Hij’ of ‘Hem’ nu op de Vader of op de Zoon slaat. Dat is ook niet erg, want beide Personen van de Godheid zijn aan elkaar gelijk. Christus, de Zoon, is gelijk aan de Vader, Hij is één met de Vader (Jh 10:30).
Een aanvulling hierop:
Als er in 1Jh 2:6 wordt gezegd “behoort ook zelf <zó> te wandelen als Hij gewandeld heeft” is het duidelijk dat het over de Heer Jezus gaat. Het blijft wel belangrijk te onderkennen dat de manier waarop Johannes, onder inspiratie van de Heilige Geest over God en de Zoon schrijft, er een duidelijk bewijs van is dat de Zoon van de Vader evenzeer God is als de Vader. Wie dit loochent, is geen kind van God: “Wie is de leugenaar dan hij die loochent dat Jezus de Christus is? Deze is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent. Ieder die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet; wie de Zoon belijdt, heeft ook de Vader” (1Jh 2:22-23).
Vraag 18a Eén God
Is er maar 1 God?
Re: Ja. Die God heeft Zich in het Nieuwe Testament als de drie-enige God geopenbaard: Vader, Zoon en Heilige Geest. Ook in het Oude Testament staan verborgen aanwijzingen dat God meer Personen is. Zo lees je bijvoorbeeld: “Laat Ons mensen maken” (Gn 1:26) en: “Wie zal er voor Ons gaan” (Js 6:8).
Een aanvulling hierop:
De onderstaande bewijzen dat God één en tevens drie is en Zich in het OT ook zo bekendmaakt, komen uit de Joodse literatuur en het Oude Testament. Het is vooral bedoeld voor hen die Hebreeuws kennen (ik ken geen Hebreeuws) en aan de hand van de Hebreeuwse tekst kunnen nagaan of deze dingen zo zijn.
Ik heb dit overzicht overgenomen van Roger Liebi en vertaald. Het hoort bij een tweetal videolezingen die hij heeft gehouden onder de titel Der Ultimative Beweis: Jesus=Jahweh (Het ultieme bewijs: Jezus=Jahweh) die te zien/te beluisteren is via de link https://www.youtube.com/watch?v=7FKme_YFzPc&t=0s (Duitstalig).
Het kan iemand ervan overtuigen dat de Heer Jezus de eeuwige Zoon is Die Zich in het OT als Jahweh bekendmaakt. Zo iemand zal Hem dan als God de Zoon aanvaarden en daardoor het eeuwige leven krijgen. Dat zou prachtig zijn.
De drie-eenheid in de Joodse literatuur
- Rabbi Tzvi Nassi (Hirsch Prinz), Docent Hebreeuws aan de Universiteit van Oxford: The Great Mystery or How Can Three be One? (Het grote mysterie of hoe kunnen drie één zijn?), Keren Ahvah Meshihit, Jeruzalem. (Dit boekje is ook verkrijgbaar in het Engels en het Hebreeuws!) Besteladres: Keren Ahvah Meshichit, P.O. Box 10382, 91103 Jeruzalem, Israël (www.kerenahvah.org )
- Zohar, vol. II, p. 43 (Editie Amsterdam): “Maar hoe kunnen drie namen één zijn? Zijn ze werkelijk één omdat wij ze één noemen? Hoe drie één kunnen zijn, kan alleen
begrepen door de openbaring van de Heilige Geest". (Context: de 3 namen van God in de geloofsbelijdenis van Dt 6:4)
- Avodah Haqodesh, Deel III, Ch. 31, p. 120: Over Gn 31:11 en over Ex 3: De Engel van de HEERE is geen geschapen engel. Hij is God.
- Targum Onkelos (Aram. vertaling in Rabbijnse Bijbel, miqra’oth gedoloth), Gn 3:8: De HEERE wordt memra' dadonaj genoemd: Het woord van de HEERE betekent dat de Engel van de HEERE het Woord is (Jh 1:1-3). In het Targum Neophiti Gn 19:24 wordt de memra' dadonaj op aarde onderscheiden van Adonai in de hemel!
- Targum Jonathan Ben Uzziel (= Aram. vertaling in Rabbijnse Bijbel): Ri 6:13: De Engel van de HEERE = memra' dadonaj (het woord van de HEERE) betekent dat de Engel van de HEER het Woord is (Jh 1:1-3). In Gn 16 wordt de engel van de HEER memra' dadonaj genoemd.
- In de rabbijnse literatuur worden voor de 3 personen van de Godheid de uitdrukkingen havaja (Wezen/Zijnde; meervoud: havajoth) en shem (namen; meervoud: shemoth) gebruikt.
Jezus Christus is JAHWEH
- Jezus Christus = Jahweh (= de eeuwig Zijnde / de Onveranderlijke): Js 6:1-3 en Jh 12:41; Zc 12:110; vgl. Zc 14:3 met Hd 1:11; 1Th 3:13; vgl. Hb 1:12 (“dezelfde” = ho autos) met Dt 32:39 en Ne 9:6 (vgl. voetnoot in de oude Elberfelder Vertaling).
- Meer dan één persoon in Jahweh, Hs 1:7; Zc 2:12-13; 2:14-15.
- De mal'akh 'adonaj (= “de Engel van de HEERE”, beter: “de Boodschapper van de HEERE”) is Jahweh (Gn 16:7,13; 22:11-15; Ex 3:2; Nm 22:22-35; Ri 2:1; 6:11-12,20-22; 13:3-21).
- Meervoudsvormen: Gn 1:26; 11:7; Js 6:8.
- Pr 12:1: bor'ekha = je Scheppers; vgl. ook Ps 149:2 (je Scheppers).
- Werkwoordsvormen in het meervoud: Gn 20:13; 35:7
- Jezus Christus = de “Ik ben” (Ex 3:14; Jh 6:15,41,48,51; 8:12; 9:5; 10:7,9; 10:11; 11:25; 14:6; 15:1,5; ook Jh 8:58 en Ko 1:17) zie ook Ex 3:14a LXX: ego eimi ho on =.Ik ben de Zijnde – Hebreeuwse tekst: “Ik ben die ik ben” (ähjeh ascher ähjeh)
- Jh 1:18: ho on in de schoot van de Vader; Jh 3:13: ho on in de hemel (zoals Ex 3:14b: Ik ben [heeft mij gezonden] = ho on – de Zijnde – heeft mij gezonden.
- Jezus Christus = Schepper: Jh 1:3; 1Ko 8:6; Ko 1:15-16; Hb 1:2; vgl. Js 40:28; 43:15.
- Jezus Christus is de Onderhouder van alle dingen: Ko 1:17 (“alle dingen worden door hem samengehouden”); Hb 1:3.
- Jezus Christus is gelijk aan God de Vader: Fp 2:6; Jh 5:18; Zc 13:7 (amithi = metgezel, degene die aan mij gelijk is) in zijn innerlijke en uiterlijke Wezen (gedaante =
morphe = innerlijke en uiterlijke natuur).
- “Jahweh” komt in het NT nooit voor, alleen plaatsvervangende namen: heel vaak wordt “Jahweh” vervangen door kyrios, vaak zonder lidwoord (vgl. Mt 3:3 [zonder lidwoord]; Luk 2:23 [met lidwoord]) dat betekent Jezus Christus is Heer (1Ko 8:6; Hb 1:10)
Conclusie: Het onderwerp is beslissend voor de redding!
- Jh 8:24: “Ik heb u dan gezegd, dat u in uw zonden zult sterven; want als u niet gelooft dat Ik ben [ego eimi], zult u in uw zonden sterven”.
- Let op: Geen andere Jezus! (2Ko 11:4; 2Jh 1:9-11)
Roger Liebi, 14.10.21
Vraag 18b De God van Israël
Zo ja, Is deze God de God van Israël?
Re: Ja, en ook van de volken (Rm 3:29).
Vraag 18c De Zoon van God
Zo ja, Is Jezus de Koning der Joden, de Zoon van deze God?
Re: Ja, Hij is de Koning der Joden in Zijn relatie met Zijn aardse volk Israël. Hij is ook de Zoon van de levende God, dat wil zeggen de eeuwige Zoon, in Zijn relatie met Zijn hemelse volk, de gemeente. Dat horen we in de belijdenis van Petrus: “U bent de Zoon van de levende God” (Mt 16:16). De Heer Jezus zegt daarvan dat dit een speciale, nieuwe openbaring van de Vader is (Mt 16:17). Dit is onbekend in het Oude Testament. Daarop sluit de Heer aan met de nooit eerder gedane mededeling dat Hij daarop Zijn gemeente zal bouwen (Mt 16:18). Hij zegt “zal bouwen”, dat betekent dat het moment waarop dat Hij dit zegt dit nog toekomst is. Dit betreft de nieuwtestamentische gemeente. Het is de openbaring van een waarheid die niet in het Oude Testament te vinden is en dus geen uitleg of vervulling van enige voorzegging daarvan kan zijn (zie jouw vraag 15). Deze waarheid, die in het Oude Testament een verborgenheid was (Ef 3:2-7), wordt pas in het Nieuwe Testament ontvouwd en verkondigd door de dienaar die daarvoor door de Heer Jezus speciaal is uitgekozen en geroepen: Paulus (Ef 3:8-9).
Vraag 19 De sabbat en de nieuwe hemel en aarde
Jesaja 66 vertelt over de (een) nieuwe hemel en aarde waarop van sabbat op sabbat neergebogen zal worden voor de Schepper (vers 22 en 23). Hoezo, de sabbat hoort bij de oude schepping? Hier staat dat de sabbat bij de toekomende schepping hoort.
Re: De nieuwe schepping (Js 65:17-25) is in feite een herschepping, het is het vernieuwen van het gelaat van de aardbodem (Ps 104:30), nadat Christus alle kwaad op aarde heeft geoordeeld. Vervolgens regeert Hij duizend jaar in gerechtigheid. De gerechtigheid heerst of regeert er, omdat de zonde nog niet uit de wereld gebannen is. Er kan in het vrederijk (Op 20:1-6) nog gezondigd worden. Als dat gebeurt, zal Christus Zijn heerschappij direct tonen door het kwaad onmiddellijk te oordelen (Js 65:20; Ps 101:8; Zf 3:5). Zoals ik hierboven al heb aangegeven, zal tijdens het vrederijk de sabbat op aarde gehouden worden. Overtreding van dat gebod zal in die tijd onmiddellijk met de dood worden bestraft (vgl. Nm 15:32-36).
Na het vrederijk komt er nog een massale opstand (Op 20:7-9). Als alle opstandelingen door vuur van God uit de hemel zijn verteerd, verschijnt de grote, witte troon waarop de Heer Jezus zit, voor Wie hemel en aarde wegvluchten. Petrus schrijft daarover dat hemel en aarde door vuur vergaan en dat er daarna “nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” zullen zijn (2Pt 3:12-13).
Dat is het ogenblik dat de zonde van de wereld wordt weggenomen (Jh 1:29). Alles wat aan de zonde herinnert, is dan weggedaan. Er is geen enkele herinnering meer aan. Alles is compleet nieuw gemaakt (Op 21:1-5). Dan “woont” de “gerechtigheid” er. “Woont” betekent dat de gerechtigheid tot rust is gekomen, want er is niets meer waartegen het recht moet worden gehandhaafd. Dan zal God alles en in allen zijn (1Ko 15:24-28).
Vraag 20 Het koninkrijk der hemelen
Mattheüs 11:13 zie ik als een mededeling van een feit. Johannes heeft geprofeteerd dat het koninkrijk Gods nabij was. Zo’n mededeling zegt niet dat de uitvoering van de wet hier stopt. Rechts heeft voorrang is ook al jaren geleden verkondigd, maar het geldt nog steeds, toch?
Re: Het koninkrijk der hemelen is door Johannes aangekondigd als nabijgekomen, omdat de Koning, de Heer Jezus, aanwezig was. Het is niet echter niet aangebroken, omdat de Koning van dat rijk niet is aangenomen. Het koninkrijk der hemelen heeft in deze tijd, de tijd van de verwerping van Christus, een andere vorm. Mattheüs schrijft daarover in hoofdstuk 13 van zijn evangelie. Ik heb daar al naar verwezen in de reactie op vraag 10. (Als je dat hoofdstuk bestudeert, worden veel vragen beantwoord.) Nu de Heer Jezus het koninkrijk niet openlijk heeft kunnen vestigen – hoewel dat in de toekomst zeker zal gebeuren –, is geweld nodig om het binnen te kunnen gaan. Het geweld of de kracht waardoor dit gebeurt, ligt in het geloof, niet in het houden van de wet.