Deze psalm is een voortzetting van het loflied van Psalm 65. Waar de vorige psalm eindigt met het juichen van de schepping (Ps 65:1414De velden zijn bekleed met kudden,
de dalen zijn bedekt met koren;
zij juichen, ook zingen zij.), vinden we in Psalm 66 de aansporing aan de hele mensheid om God te aanbidden en Zijn Naam psalmen te zingen (Ps 66:44Laat heel de aarde zich voor U neerbuigen en voor U psalmen zingen,
laat zij [voor] Uw Naam psalmen zingen. /Sela/). Het Joodse overblijfsel zal de wet en het Woord van de HEERE onderwijzen aan alle mensen (Js 2:33Vele volken zullen gaan en zeggen:
Kom, laten wij opgaan naar de berg van de HEERE,
naar het huis van de God van Jakob;
dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen,
en zullen wij Zijn paden bewandelen.
Want uit Sion zal de wet uitgaan,
en het woord van de HEERE uit Jeruzalem.
). De taal die in deze psalm gebruikt wordt, is die van de verlossing van Israël uit Egypte (vers 66Hij heeft de zee veranderd in het droge;
zij zijn te voet door de rivier gegaan;
daar hebben wij ons in Hem verblijd.
). De aanleiding om God groot te maken is hier de toekomstige verlossing van het overblijfsel uit de grote verdrukking.
Deze psalm gaat over God als de Bevrijder van Zijn volk. Hij heeft alles gedaan, Hij wordt overal in gezien. Het begint met de bevrijding van Zijn volk uit Egypte (verzen 6-76Hij heeft de zee veranderd in het droge;
zij zijn te voet door de rivier gegaan;
daar hebben wij ons in Hem verblijd.
7Hij heerst eeuwig met Zijn macht,
Zijn ogen houden de wacht over de heidenvolken.
Laten de opstandigen zich niet verheffen. /Sela/). Daarin toont Hij Zijn macht. Het is de macht van bevrijding van vijanden, maar ook de macht die leven uit de dood geeft (vers 99Die onze ziel [weer] het leven geeft,
en niet toelaat dat onze voet wankelt.
).
Het herstel van Israël, dat wil zeggen dat God hen weer als Zijn volk aanneemt en erkent, is in feite leven uit de dood (Rm 11:15b15Want als hun verwerping [de] verzoening van [de] wereld is, wat zal hun aanneming anders zijn dan leven uit [de] doden?). Dit zien we in de verlossing van het overblijfsel in de eindtijd, die ook helemaal Zijn werk is (verzen 10-1210Want U hebt ons beproefd, o God,
U hebt ons gelouterd, zoals men zilver loutert.
11U had ons in het net gebracht,
U had een knellende band om ons middel gelegd,
12U had de sterveling over ons hoofd doen rijden.
Wij waren in het vuur en in het water gekomen,
maar U hebt ons uitgeleid naar de overvloed.). Het gevolg is zegen voor het volk in het vrederijk die door Hem aan hen wordt gegeven (vers 2020Geloofd zij God, Die mijn gebed niet heeft afgewezen,
en Zijn goedertierenheid mij niet heeft onthouden.).
Het is opmerkelijk dat het eerste gedeelte van de psalm, verzen 1-121Een lied, een psalm, voor de koorleider.
Juich voor God, heel de aarde!
2Zing psalmen voor Zijn heerlijke Naam,
geef Hem lof [en] eer.
3Zeg tegen God: Hoe ontzagwekkend bent U [in] Uw werken!
Om de grootheid van Uw macht veinzen Uw vijanden dat zij zich aan U onderwerpen.
4Laat heel de aarde zich voor U neerbuigen en voor U psalmen zingen,
laat zij [voor] Uw Naam psalmen zingen. /Sela/5Kom en zie Gods daden;
ontzagwekkend is [Zijn] doen voor de mensenkinderen.
6Hij heeft de zee veranderd in het droge;
zij zijn te voet door de rivier gegaan;
daar hebben wij ons in Hem verblijd.
7Hij heerst eeuwig met Zijn macht,
Zijn ogen houden de wacht over de heidenvolken.
Laten de opstandigen zich niet verheffen. /Sela/8Loof, volken, onze God;
laat het geluid van Zijn roem horen,
9Die onze ziel [weer] het leven geeft,
en niet toelaat dat onze voet wankelt.
10Want U hebt ons beproefd, o God,
U hebt ons gelouterd, zoals men zilver loutert.
11U had ons in het net gebracht,
U had een knellende band om ons middel gelegd,
12U had de sterveling over ons hoofd doen rijden.
Wij waren in het vuur en in het water gekomen,
maar U hebt ons uitgeleid naar de overvloed., in het meervoud is, terwijl het tweede gedeelte, verzen 13-2013Ik zal met brandoffers Uw huis binnengaan;
ik zal aan U mijn geloften nakomen,
14die mijn lippen hebben geuit
en mijn mond heeft uitgesproken in mijn nood.
15Brandoffers van mestvee zal ik U brengen,
samen met de offergeur van rammen;
ik zal runderen met bokken [als offer] bereiden. /Sela/16Kom, luister, allen die God vrezen,
en ik zal vertellen
wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft.
17Ik riep tot Hem met mijn mond,
en Hij werd geroemd door mijn tong.
18Had ik in mijn hart onrecht op het oog gehad,
de Heere zou mij niet hebben gehoord.
19Voorwaar, God heeft naar mij geluisterd,
Hij heeft acht geslagen op mijn luide gebed.
20Geloofd zij God, Die mijn gebed niet heeft afgewezen,
en Zijn goedertierenheid mij niet heeft onthouden., in het enkelvoud is. Het gaat hier om de voortzetting van wat het overblijfsel is begonnen in Psalm 65. Het enkelvoud maakt duidelijk dat het loflied niet alleen collectief is, maar dat ieder persoonlijk betrokken is (vgl. Zc 12:12-1412Het land zal rouw bedrijven, elk geslacht afzonderlijk: het geslacht van het huis van David afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk, het geslacht van het huis van Nathan afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk,13het geslacht van het huis van Levi afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk, het geslacht van Simeï afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk,14al de overige geslachten: elk geslacht afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk.).