De hele boodschap van het voorgaande gedeelte is: ‘Vertrouw op Mij, de Rots, en niet op de afgoden.’ Steeds is het volk geneigd maar weer te gaan vertrouwen op de afgoden van de volken. In dit licht volgt in deze verzen in bloemrijke taal een van de treffendste van alle Goddelijke protesten tegen de afgoden en hun makers (vgl. Jr 10:1-161Hoor het woord dat de HEERE tot u spreekt, huis van Israël.2Zo zegt de HEERE:
U mag u de weg van de heidenvolken niet aanleren,
en u niet ontstellen door de tekenen aan de hemel,
omdat de heidenvolken zich daardoor ontstellen.
3Want de gebruiken van die volken zijn onzinnig:
het is immers een stuk hout, [iemand] heeft het uit het bos gekapt,
vakwerk met de bijl.
4Met zilver en met goud maken ze het mooi,
met spijkers en met hamers zetten ze het vast,
zodat het niet kan wiebelen.
5Ze zijn als een vogelverschrikker op een komkommerveld, want spreken kunnen ze niet.
Ze moeten helemaal gedragen worden, want ze kunnen geen stap verzetten.
Wees niet bevreesd voor hen, want kwaad kunnen ze niet doen,
maar ook goeddoen is er bij hen niet bij.6Niemand, HEERE, is U gelijk,
groot bent U en groot is Uw Naam in sterkte.
7Wie zou U niet vrezen, Koning van de heidenvolken?
Want [dat] komt U toe.
Immers, onder al de wijzen van de heidenvolken
en in heel hun koninkrijk is niemand U gelijk.
8In één ding zijn zij toch dom en dwaas:
onderwijs in onzinnigheid, hout is het!
9Geplet zilver wordt uit Tarsis gebracht en goud uit Ufaz;
werk van een vakman, en van de handen van een edelsmid
– blauwpurper en roodpurper is hun gewaad –
alles is het werk van kundige [mensen].
10De HEERE God is echter de Waarheid,
Hij is de levende God, een eeuwig Koning.
Voor Zijn grote toorn beeft de aarde,
de heidenvolken kunnen Zijn gramschap niet verdragen.
11Dit moet u tegen hen zeggen:
De goden die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben,
die zullen van de aarde en van onder deze hemel vergaan.
12Hij maakte de aarde door Zijn kracht,
grondvestte de wereld door Zijn wijsheid,
Hij heeft de hemel door Zijn inzicht uitgespannen.
13Als Hij Zijn stem laat klinken, [dan] is er gedruis van wateren aan de hemel.
Hij doet dampen opstijgen van het einde van de aarde.
Hij heeft bliksemflitsen bij de regen gemaakt.
De wind brengt Hij uit Zijn schatkamers tevoorschijn.
14Ieder mens is dom geworden, zonder kennis,
elke edelsmid is beschaamd over [zijn] beeld.
Zijn gegoten beeld is immers bedrog:
er zit in hen geen adem.
15Nietig zijn zij,
bespottelijk werk,
ten tijde van hun vergelding zullen zij vergaan.
16[Maar] het Deel van Jakob is niet als zij,
want Hij is Formeerder van alles,
en Israël is de stam [die] Zijn eigendom is,
HEERE van de legermachten is Zijn Naam.).
Er zijn twee dingen op te merken bij het onderwerp ‘afgoden’. Het ene is dat achter de afgoden demonen schuilgaan (Dt 32:17a17Zij hebben geofferd aan de demonen, niet aan God;
aan goden die zij niet kenden,
aan nieuwe [goden], die kortgeleden gekomen zijn,
voor wie uw vaderen niet gehuiverd hebben.
; 1Ko 10:19-2019Wat wil ik hiermee dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is of dat een afgod iets is?20[Nee], maar dat wat <de volken> offeren, zij dat aan [de] demonen <offeren> en niet aan God; en ik wil niet, dat u gemeenschap hebt met de demonen.; Op 9:2020En de overigen van de mensen, die niet gedood waren door deze plagen, bekeerden zich zelfs niet van de werken van hun handen, dat zij niet aanbaden de demonen en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen kijken, niet horen en niet lopen;). Dat betekent dat het dienen van afgoden in werkelijkheid het dienen van demonen is. De beelden stellen concrete demonische machten, engelen van de satan, voor. Dit geldt ook en vooral voor het beeld dat de antichrist zal maken (Op 13:14-1514En het misleidt hen die op de aarde wonen, door de tekenen die hem gegeven zijn te doen in tegenwoordigheid van het beest, en het zegt tegen hen die op de aarde wonen, dat zij voor het beest dat de wond van het zwaard had en [weer] leefde, een beeld moesten maken.15En het werd hem gegeven aan het beeld van het beest adem te geven, opdat het beeld van het beest ook zou spreken en maken dat allen die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood zouden worden.).
Het andere is dat afgoden ‘niets’ zijn. Het zijn ‘ijdelheden’, ‘nietigheden’, dat wil zeggen ze stellen niets voor. Wie meent dat het beeld, het maaksel van mensenhanden, kan helpen, is een grote dwaas. Wie de hulp zoekt van de afgoden, zal zelf ook in chaos vervallen. Het wijzen op die dwaasheid, het aantonen van de bespottelijkheid ervan, zal voor hem die dat inziet, ook bevrijding uit de macht van de demonen bewerken.
De HEERE maakt die afgoden belachelijk. In tegenstelling tot Israël als Gods getuige geven de afgodsbeelden getuigenis van hun eigen onmacht (vers 99De makers van beelden, allen zijn zij leegheid,
hun geliefde voorwerpen doen geen nut.
Ja, zijzelf zijn hun getuigen: zij zien niet
en zij weten niet. Daarom zullen zij beschaamd worden.
). Vanuit dit zelfgetuigenis wordt een vernietigende bespotting over de makers ervan uitgegoten. Wat een dwaasheid is het om je eigen god te fabriceren en daar dan iets van te verwachten (vers 1010Wie maakt er [nu] een god en giet een beeld
dat geen nut doet?
). Het is toch voor ieder weldenkend mens duidelijk dat een dood stuk materiaal niets kan bewerken (vers 1111Zie, al hun metgezellen zullen beschaamd worden,
want vaklieden zijn slechts mensen.
Laten zij bijeenkomen, laten zij allen opstaan;
zij zullen angstig zijn, samen zullen zij beschaamd worden.
)? God schept de mens, maar deze mensen stellen het andersom: de mens schept met verspilling van al zijn krachten een god – een beeld van metaal of van hout – waarvoor hij het materiaal zelf bewerkt (verzen 12-1412De ijzersmid [smeedt] een bijl,
werkt in de vuurgloed,
vormt het [beeld] met hamers,
bewerkt het met zijn sterke arm;
hij lijdt zelfs honger en heeft geen kracht meer,
hij drinkt geen water en raakt afgemat.
13De timmerman spant een meetlint uit,
tekent het [hout] af met een krijtstift,
maakt het [glad] met schaven,
tekent het af met een passer
en maakt het naar de vorm van een man,
naar de schoonheid van een mens, om het in een huis te laten wonen.
14Hij hakt voor zichzelf ceders om,
neemt een cipres of een eik,
en kweekt [die] voor zichzelf op tussen de bomen van het woud;
hij plant een olm en de regen maakt [die] groot.
).
Zo is de mens ook vandaag bezig zich een god te creëren naar eigen ‘afmetingen’. Niet de Bijbel is norm, maar de eigen beoordeling. De mens wil een god die aan zijn wensen beantwoordt, die zo handelt als hij voor juist houdt. Aan deze afgoderij maken we ons misschien meer schuldig dan we ons bewust zijn. Een god die alleen liefdevol is en het met het kwaad niet zo nauw neemt, is zo’n god van eigen makelij. Hetzelfde geldt voor een god die alleen kan oordelen en van wie geen medelijden te verwachten is.
God veroordeelt hier Israël, dat zich van zijn Maker heeft afgewend om te vervallen tot het heidense gebruik van afgoden. In de verzen 15-1715Ze dienen de mens tot brandhout,
hij neemt ervan en warmt zich erbij,
hij steekt het ook aan en bakt brood.
Ook maakt hij er een god van en buigt zich [ervoor],
hij maakt er een gesneden beeld van en knielt ervoor neer.
16De helft ervan verbrandt hij in het vuur.
Bij die helft eet hij vlees,
braadt een braadstuk en wordt verzadigd.
Ook warmt hij zich en zegt: Ha,
ik word warm, ik zie vuur!
17Van de rest ervan maakt hij een god, zijn gesneden beeld.
Hij knielt ervoor neer, buigt zich,
bidt het aan en zegt:
Red mij, want u bent mijn god.
zien we hoe hetzelfde stuk hout dient tot het voldoen aan zowel de natuurlijke als de godsdienstige behoeften van een mens. Het toont aan dat de zondige mens in zijn dwaasheid de bevrediging van beide behoeften op dezelfde manier najaagt. Het hele gedeelte staat vol van de activiteit van de mens. Ze werken hard, maar zonder verstand, want ze zijn “verduisterd in hun verstand” (verzen 18-1918Zij weten niet en begrijpen niet,
want hun ogen zijn dichtgesmeerd, zodat zij niet zien,
[en] hun harten, zodat zij niet begrijpen.
19Niemand neemt het ter harte,
er is geen kennis en geen inzicht om te zeggen:
De helft ervan heb ik verbrand in het vuur,
ook heb ik brood gebakken op de houtskool ervan,
ik heb vlees gebraden en gegeten –
en zou ik van het overgebleven [hout] iets gruwelijks maken,
zou ik knielen voor een stuk hout?
; Ef 4:17-1817Dit nu zeg en betuig ik in [de] Heer, dat u niet meer moet wandelen evenals de volken wandelen in [de] vruchteloosheid van hun denken,18verduisterd in hun verstand, vreemd aan het leven van God, wegens de onwetendheid die in hen is, wegens de verharding van hun hart.).
Niemand van hen komt op het idee dat ze met opperste dwaasheid bezig zijn. Ze voeden zich met as, met iets waar alle leven uit verdwenen is, waar niets nuttigs meer in aanwezig is (vers 2020Hij voedt zich met as, het bedrogen hart heeft hem op een dwaalspoor gebracht,
zodat hij zijn ziel niet redden kan en niet kan zeggen:
Is er geen bedrog in mijn rechterhand?). Ze merken niet dat ze zich met bedrog bezighouden. Het is duidelijk dat bidden tot deze beelden, die makelij van mensenhanden zijn, ijdel en nutteloos is.
Het is ermee als met zoveel mensen vandaag die zich ook gewillig door horoscopen en occultisme laten bedriegen, liever dan met de waarheid in aanraking te komen. Ze vragen zich eenvoudig niet af of het ook bedrog zou kunnen zijn. Als ze niet tot bekering komen, zullen ze hun leven niet redden en reddeloos en voor eeuwig verloren gaan.
Het gevaar van afgoderij is ook niet beperkt tot ongelovigen, want ook gelovigen worden gewaarschuwd voor dit gevaar: “Kinderen, wacht u voor de afgoden” (1Jh 5:2121Kinderen, wacht u voor de afgoden.). Naast beeldendienst zijn er nog veel zaken die de plaats van de enige ware God kunnen innemen, bijvoorbeeld de Mammon, de god van het geld (Mt 6:2424Niemand kan twee heren dienen, want hij zal òf de een haten en de ander liefhebben, òf zich aan de een hechten en de ander verachten. U kunt niet God dienen en Mammon.). Daarom klinkt de oproep de geldzucht te ontvluchten (1Tm 6:10-1110Want de geldzucht is een wortel van alle kwaad. Door daarnaar te streven zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord.11Maar jij, mens Gods, ontvlucht deze dingen en jaag naar gerechtigheid, Godsvrucht, geloof, liefde, volharding, zachtmoedigheid.).