“Moeder” ziet weer op het hele volk Israël. Met “hen”, in de tweede regel, worden de kinderen van vers 33Ook over haar kinderen zal Ik Mij niet ontfermen,
omdat zij kinderen van de hoererijen zijn. bedoeld. Zoals Gomer haar minnaars achterna is gelopen en geschenken van hen heeft ontvangen, zo doet Israël dat met de afgoden van de omringende volken. Israël schrijft al de zegeningen waarmee de HEERE hen heeft overladen toe aan de gunst van de valse goden.
Ongetwijfeld zijn deze dingen in hun bezit gekomen als gevolg van handelsovereenkomsten. Maar Israël verbindt er de gedachte aan dat de omringende volken die handelswaar bezitten als gevolg van de goedgunstigheid van een afgod. Daarom verlangt Israël ernaar om, naast het bezitten van de stoffelijke voordelen, ook geestelijk met die goden in verbinding te komen. Die goden brengen hun immers al hun welvaart.
Het ontrouwe volk doet alsof die goederen haar toebehoren door de vrijgevigheid van de wereld, waarvan zij ze ook inderdaad wil ontvangen. Met haar “minnaars” worden vooral Egypte en Assyrië bedoeld, met wie zij ontuchtige verbintenissen is aangegaan (Ez 16:26,28-2926U bedreef hoererij met de Egyptenaren, uw zwaargeschapen buren. U maakte uw hoererijen talrijk, zodat u Mij tot toorn verwekte.28Daarna bedreef u hoererij met de Assyriërs, omdat u onverzadigbaar was. U bleef hoererij met hen bedrijven, en nog raakte u niet verzadigd.29Vervolgens maakte u uw hoererij talrijk tot in het land van de kooplieden, Chaldea. En ook daardoor raakte u niet verzadigd.).
Ze is die verbintenissen aangegaan om aardse voordelen te verkrijgen. Maar ze is blind voor het feit dat ze ook die aardse voordelen van God heeft gekregen (vers 77Zíj erkent echter niet
dat Ik het ben Die haar gegeven heeft
het koren, de nieuwe wijn en de olie,
dat Ik het zilver en het goud voor haar vermeerderd heb,
[dat] zij voor de Baäl gebruikt hebben.). Ze blijven hun bevrediging uitsluitend in de aardse genoegens zoeken. Daardoor staan ze buiten de ervaring die David heeft beschreven: “U hebt mij meer blijdschap in het hart gegeven dan ten tijde dat zij hun koren en hun nieuwe wijn in overvloed hadden” (Ps 4:88U hebt mij meer blijdschap in het hart gegeven
dan ten tijde dat zij hun koren en hun nieuwe wijn in overvloed hadden.
). Davids vreugde ligt niet in aardse voorspoed en weelde. Wat ieder mens die eerlijk is ook vandaag ten diepste erkent, is Davids deel. Als het hart rust vindt in God, is het volmaakt gelukkig en kan alle aardse heerlijkheid hem gestolen worden.
Wat Israël heeft gedaan, doet de christenheid nu: ze zoekt haar voordeel in de wereld. Zonder te vragen naar God van Wie alles is, genieten christenen op dezelfde manier van allerlei zaken als de mensen van de wereld dat doen. Ze zeggen ook vaak dat ze er zelf hard voor hebben gewerkt en laten zo hun recht gelden op een bepaalde levensstandaard. Alleen voor de vorm wordt bij de maaltijd soms nog een ‘formuliergebed’ uitgesproken. Veel christenen willen zoveel mogelijk profijt trekken van allerlei voordelen om het leven op aarde zo aangenaam mogelijk te maken.
De christenheid van vandaag is volledig vervreemd van wat een man als Paulus bezielt. Als hij het over bepaalde voordelen heeft, waaruit hij een slaatje zou kunnen slaan, tot bevrediging van zijn ego, zegt hij dat hij om Christus’ wil alles heeft prijsgegeven (Fp 3:7-87<Maar> wat winst voor mij was, heb ik om Christus’ wil schade geacht.8Jazeker, ik acht ook alles schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer, om Wie ik de schade van alles heb geleden en het als vuilnis acht, opdat ik Christus mag winnen). Daarom kan hij christenen die zichzelf te buiten gaan aan de welvaart van de wereld tot vijanden van het kruis van Christus verklaren (Fp 3:18-1918Want velen wandelen, van wie ik u dikwijls heb gezegd en nu ook wenend zeg, dat zij de vijanden van het kruis van Christus zijn;19hun einde is [het] verderf, hun God is de buik en hun heerlijkheid is in hun schande; zij bedenken de aardse dingen.). Hoezo zouden er vandaag geen afgoden zijn? Van hoeveel christenen is de god niet “de buik”? Ze vullen zich me allerlei wereldse ‘lekkernijen’. Deze afgod mag zich dan ook in een ongekend grote populariteit verheugen. Hoe dat komt? Omdat Christus niet meer alles is voor het hart.
We kunnen ook lering trekken uit de houding van Rebekka als haar wordt gevraagd om mee te gaan naar Izak. Als de knecht van Abraham van alles heeft verteld over Izak en ook kostbare dingen heeft laten zien, en haar dan voorstelt om met hem mee te gaan, zegt ze zonder tegenstribbelen: “Ik zal meegaan” (Gn 24:5858Zij riepen Rebekka en vroegen haar: Wil je met deze man meegaan? Zij antwoordde: Ik zal meegaan.). Zij heeft alle ontberingen van de woestijnreis ervoor over om bij Izak te zijn. Niets van haar ouderlijk huis is in staat haar daar te houden. Hoewel ze Izak niet heeft gezien, heeft ze zoveel van zijn heerlijkheid gezien dat ze graag met de knecht meegaat. Zij geeft zich onvoorwaardelijk aan hem, hij is haar eerste liefde. Als onze liefde voor de Heer Jezus net zo groot is, zijn wij niet zo vol zijn van al die aardse lekkernijen.
“Brood” en “water” zijn noodzakelijke levensbehoeften; “wol” en “vlas” worden gebruikt om kleding van te maken; “olie” en “wijn” symboliseren vreugde en feestelijkheden. Om deze dingen draait het leven van de Israëliet ten dage van Hosea en om deze dingen draait het leven van talloze christenen vandaag.
Het telkens terugkerende “mijn” dat voor elk van deze artikelen staat, doet denken aan de gelijkenis van de rijke dwaas die de Heer Jezus uitspreekt (Lk 12:13-2113Iemand nu uit de menigte zei tot Hem: Meester, zeg mijn broer dat hij de erfenis met mij moet delen.14Hij echter zei tot hem: Mens, wie heeft Mij tot rechter of deler over u gesteld?15Hij nu zei tot hem: Let op en waakt voor alle hebzucht; want ook al heeft iemand overvloed, zijn leven behoort niet tot zijn bezittingen.16Hij nu sprak een gelijkenis tot hen en zei: Het land van een rijk mens bracht veel op;17en hij overlegde bij zichzelf en zei: Wat zal ik doen? want ik heb niets waarin ik mijn vruchten kan verzamelen.18En hij zei: Dit zal ik doen; ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen, en ik zal daar al mijn gewas en mijn goederen verzamelen;19en ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, je hebt vele goederen liggen voor vele jaren; rust, eet, drink, wees vrolijk.20God echter zei tot hem: Dwaas, in deze nacht zal men uw ziel van u afeisen, en wat u hebt bereid, voor wie zal het zijn?21Zo is hij die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God.). De man boert goed. De zaken gaan zo voortreffelijk, dat hij alles niet meer kwijt kan in zijn voorraadschuren. Hij denkt na over de te nemen maatregelen en komt tot de conclusie dat hij de oude loodsen zal afbreken en grotere zal bouwen. Hij spreekt over “mijn vruchten”, “mijn schuren”, “mijn gewas en mijn goederen”. We zien hoe egoïstisch deze man bezig is en hoe zijn hele denken gericht is op zijn bezit. Het woord ‘mijn’ komt nogal wat keren uit zijn mond! We zien dit egoïsme ook bij Nabal die David niets wil geven van zijn bezit (1Sm 25:1111Zou ik dan mijn brood, mijn water en mijn vlees nemen, dat ik voor mijn schaapscheerders geslacht heb, en zou ik het aan mannen geven van wie ik niet weet waar zij vandaan komen?).
Maar de man uit de gelijkenis is nog niet klaar met zijn overleggingen. Hij heeft zijn schaapjes op het droge en denkt nu eens lekker te kunnen genieten. We kunnen zeggen dat de man goed heeft nagedacht en zijn zaakjes prima heeft geregeld. Maar aan één ding heeft hij niet gedacht en dat is aan het woord dat de Heer Jezus spreekt voordat Hij de gelijkenis vertelt: “Zijn leven behoort niet tot zijn bezittingen” (Lk 12:15b15Hij nu zei tot hem: Let op en waakt voor alle hebzucht; want ook al heeft iemand overvloed, zijn leven behoort niet tot zijn bezittingen.).
Daarom eindigt de gelijkenis niet met een geslaagd en van het leven genietend zakenman, maar met de realiteit dat God het laatste woord heeft. God noemt iemand die alleen leeft voor geld en goed, eten, drinken en plezier, een ‘dwaas’. Plotseling kan er een einde aan het aardse leven komen en dan heb je niets meer aan al die spulletjes waarvoor je zo hebt gezwoegd en waaraan je zo gehecht bent.