Dan komt de dramatische omkeer die wordt ingeleid met het woord “maar” (vers 1515Maar u vertrouwde op uw schoonheid en bedreef hoererij, [trots] op uw naam. U hebt uw hoererijen uitgestort over ieder die voorbijtrok, [uw schoonheid] was voor hem!). Er komt een lange tirade over de vreselijke ondankbaarheid die zij heeft betoond tegenover de HEERE voor alle goedheid waarmee Hij haar heeft welgedaan. Na alle verleende weldaden en voorrechten breekt de tijd aan dat ze vergeet van Wie ze dat alles heeft gekregen. Ze gaat vertrouwen op haar schoonheid en vergeet Hem Die haar die schoonheid heeft verleend, aan Wie ze die te danken heeft (Dt 32:1515Maar toen Jesjurun vet werd, trapte hij achteruit
– u bent vet, u bent dik, u bent vetgemest –
toen verliet hij God, Die hem gemaakt heeft,
hij versmaadde de Rots van zijn heil.
).
In haar trots en hoogmoed wordt ze Hem ontrouw en gaat ontuchtig handelen, ze gaat hoererij bedrijven. Hoe diep zinkt ze! Voor ieder die voorbijtrekt, dat wil zeggen voor elk volk waarmee ze in aanraking komt, stort ze haar hoererij uit. Haar schoonheid, die alleen voor de HEERE moet zijn, geeft ze weg aan vreemden. We zien dat deze ontwikkeling al in de dagen van Salomo begint. Salomo haalt met zijn liefde voor veel vrouwen ook de goden van die vrouwen in huis (1Kn 11:1-81Koning Salomo had veel uitheemse vrouwen lief, en dat naast de dochter van de farao: Moabitische, Ammonitische, Edomitische, Sidonische, en Hethitische [vrouwen],2uit de volken waarvan de HEERE tegen de Israëlieten had gezegd: U mag niet naar hen toe gaan en zij mogen niet bij u komen. Zij zouden ongetwijfeld uw hart doen afwijken, achter hun goden aan. Aan hen hechtte Salomo zich in liefde.3Hij had zevenhonderd vrouwen – vorstinnen – en driehonderd bijvrouwen. Zijn vrouwen deden zijn hart afwijken.4Het was in de tijd van Salomo’s ouderdom [dat] zijn vrouwen zijn hart deden afwijken, achter andere goden aan, zodat zijn hart niet volkomen was met de HEERE, zijn God, zoals het hart van zijn vader David,5want Salomo ging achter Astoreth aan, de god van de Sidoniërs, en achter Milkom, de afschuwelijke [afgod] van de Ammonieten.6Zo deed Salomo wat slecht was in de ogen van de HEERE: hij volhardde er niet in de HEERE na te volgen, zoals zijn vader David.7Toen bouwde Salomo een [offer]hoogte voor Kamos, de afschuwelijke [afgod] van de Moabieten, op de berg die voor Jeruzalem ligt, en voor Molech, de afschuwelijke [afgod] van de Ammonieten.8Zo deed hij voor al zijn uitheemse vrouwen, die hun afgoden reukoffers en slachtoffers brachten.).
Wat Jeruzalem van de HEERE heeft gekregen als een versiering voor haar zelf, wordt gebruikt tot versiering van de plaatsen waar ze haar afgodische hoererij bedrijft (vers 1616U nam [een deel] van uw kleding, maakte [daarmee] voor uzelf de hoogten kleurrijk en bedreef er hoererij op. Nooit is [zoiets] voorgekomen en het zal nooit [meer] gebeuren.). Ze doet als de hoeren, die ook gewoon zijn hun bedden te versieren om mannen tot ontucht te verleiden (Sp 7:15-1715Daarom ben ik naar buiten gegaan, jou tegemoet
om je ijverig te zoeken en – [daar] vond ik je!
16Ik heb mijn rustbank opgemaakt met dekens,
kleurige spreien van Egyptisch linnen.
17Mijn slaapplaats heb ik besprenkeld
met mirre, aloë en kaneel.
). Haar gedrag is ongeëvenaard. Hier geldt het gezegde dat het verval van het beste het ergste verval is. We horen de smart in de stem van de HEERE als Hij zegt hoe zij de sieraden van goud en zilver die Hij haar heeft gegeven, gebruikt om daar afgodsbeelden van te maken en zich daarvoor te buigen en er zo hoererij mee te bedrijven (vers 1717U nam uw sieraden van Mijn goud en van Mijn zilver dat Ik u gegeven had, en maakte voor uzelf mannenbeelden en daarmee bedreef u hoererij.).
Een ander deel van de prachtige kleding die haar door de HEERE is gegeven, gebruikt zij om haar afgoden mee te versieren (vers 1818U nam uw kleurrijk geborduurde kleding en bedekte ze [daarmee]. U zette Mijn olie en Mijn reukwerk voor hen neer.; Jr 10:99Geplet zilver wordt uit Tarsis gebracht en goud uit Ufaz;
werk van een vakman, en van de handen van een edelsmid
– blauwpurper en roodpurper is hun gewaad –
alles is het werk van kundige [mensen].
). Voor deze opgetuigde afgodsbeelden zet zij vervolgens “Mijn olie en Mijn reukwerk” neer. De HEERE wordt opzijgezet, verbannen, grof beledigd. Door zo om te gaan met alles wat Hij haar in Zijn ontferming en Zijn liefde heeft gegeven, wordt Hem geen krenking bespaard. Ook het voedsel dat Hij haar heeft gegeven en waardoor ze zo mooi is geworden, wordt als een aangename geur aan de afgoden van de heidenen aangeboden (vers 1919En Mijn brood, dat Ik u had gegeven, [en de] meelbloem, olie en honing, die Ik u te eten had gegeven, hebt u hun aangeboden als een aangename geur. Zo gebeurde dat, spreekt de Heere HEERE.). In de woorden “zo gebeurde dat”, horen we hoe diep de HEERE Zich gegriefd voelt.
Alsof al die afschuwelijke hoererijen niet genoeg zijn, brengt ze ook haar kinderen, die zij Hem gebaard heeft, als offers aan de afgoden (vers 2020U nam uw zonen en uw dochters, die u Mij gebaard had en bracht ze als offer voor hen om te eten. Waren uw hoererijen niet genoeg,). De kinderen die op grond van het verbond Hem toebehoren (Dt 14:11U bent kinderen van de HEERE, uw God. U mag [uw lichaam] vanwege een dode niet kerven of een kale plek maken tussen uw ogen.; Js 1:22Luister, hemel,
neem ter ore, aarde!
Want de HEERE spreekt:
Ik heb kinderen grootgebracht en doen opgroeien,
maar zíj zijn tegen Mij in opstand gekomen.
), worden van Hem afgenomen. Ze worden geslacht en vervolgens als brandoffer gebracht (vers 2121dat u Mijn kinderen geslacht hebt, ze prijsgegeven hebt, toen u ze voor hen door [het vuur] liet gaan?; 2Kn 16:33maar hij ging in de weg van de koningen van Israël; ja, zelfs deed hij zijn zoon door het vuur gaan, overeenkomstig de gruweldaden van de heidenvolken die de HEERE van voor [de ogen van] de Israëlieten verdreven had.; 17:1717Ook deden zij hun zonen en dochters door het vuur gaan, pleegden waarzeggerijen en deden aan wichelarij, en verkochten zich om te doen wat slecht was in de ogen van de HEERE [en] Hem tot toorn te verwekken.; 21:66Hij liet zijn zoon door het vuur gaan, duidde wolken en deed aan wichelarij. Ook stelde hij dodenbezweerders en waarzeggers aan. Hij deed zeer veel kwaad in de ogen van de HEERE, om [Hem] tot toorn te verwekken.; Ps 106:3737[Bovendien] offerden zij hun zonen
en hun dochters aan de demonen.
; Jr 32:3535Zij bouwden de hoogten van de Baäl, die in het dal Ben-Hinnom zijn, om hun zonen en hun dochters voor de Molech door [het vuur] te laten gaan, wat Ik hun niet geboden had. En in Mijn hart was het niet opgekomen dat zij deze gruweldaad zouden doen, zodat ze Juda zouden doen zondigen.).
Geen enkel ouderpaar heeft een absoluut recht op zijn kinderen. God geeft het leven en het behoort Hem toe. Talloze ouders malen echter niet om God. Ook in christelijke gezinnen denken ouders er vaak niet aan dat ze hun kinderen hebben gekregen om ze voor God op te voeden (Ef 6:44En u, vaders, prikkelt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in [de] tucht en vermaning van de Heer.). Veel ouders willen dat hun kinderen aan hún idealen beantwoorden, opdat zij met hen kunnen pronken. Ze beseffen niet dat ze hun kinderen op deze wijze aan de moderne afgoden offeren.
Bij het begaan van al deze gruweldaden en hoererijen heeft Jeruzalem niet teruggedacht aan haar verleden, hoe ze eraan toe is geweest, en dus helemaal niet aan wat de HEERE daarna met haar heeft gedaan (vers 2222Ook hebt u bij al uw gruweldaden en uw hoererijen niet gedacht aan de dagen van uw jeugd, toen u naakt en bloot was, trappelend in uw bloed.). Letterlijk alles heeft Jeruzalem aan de HEERE te danken. Hij heeft Zich, toen ze volkomen hulpeloos, naakt en bloot en trappelend in haar bloed lag, over haar ontfermd met een eeuwige liefde. Hij heeft haar uit die ellende gered. Maar ze is alle weldaden totaal vergeten.
Zijn wij ook niet vaak vergeetachtig? Als wij vergeten waar wij vandaan komen en wat de Heer met ons heeft gedaan, zullen we tot de grofste zonden en grootste gruwelen kunnen vervallen. Daarom is het zo belangrijk dat wij met ons hart zeggen: “Loof de HEERE, mijn ziel, en vergeet niet een van Zijn weldaden” (Ps 103:22Loof de HEERE, mijn ziel,
en vergeet niet een van Zijn weldaden.
).